Heeft een verzoeker om internationale bescherming recht op opvang?

Elke verzoeker om internationale bescherming heeft in principe recht op materiële opvang tijdens de asielprocedure. Maar in bepaalde gevallen kan dit recht op opvang beperkt of ingetrokken worden.

Als verzoeker om internationale bescherming (verzoeker) heb je recht op materiële opvang vanaf het doen van je verzoek om internationale bescherming en tijdens je hele asielprocedure. Behalve de verzoeker hebben ook bepaalde familieleden recht op materiële opvang, namelijk:

  • echtgenoot of partner waarmee je een duurzame relatie hebt 
  • minderjarige kinderen en meerderjarige kinderen ten laste 
  • (groot)ouders

Ook andere familieleden kunnen genieten van het recht op materiële opvang.(Zie: instructie Fedasil van toewijzing, opheffing van verplichte plaats van inschrijving van 24 oktober 2007)

In de praktijk heb je evenwel pas recht op opvang vanaf het registreren of indienen van je verzoek.

In een aantal gevallen wordt je recht op opvang beperkt of ingetrokken, namelijk bij: 

  1. Eigen bestaansmiddelen of werk
  2. Volgend verzoek om internationale bescherming
  3. Unieburgers 
  4. Andere redenen voor beperking of intrekking opvang

Eigen bestaansmiddelen of werk

Je hebt als verzoeker om internationale bescherming het recht om te werken als je na 4 maanden nog geen beslissing hebt gekregen van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS). Je hebt hiervoor geen gecombineerde vergunning nodig.

Op basis van een instructie van Fedasil van 14 november 2022 kan de code 207 verplicht opgeheven worden voor alleenstaande verzoekers om internationale bescherming of voor koppels zonder kinderen, op voorwaarde dat ze:

  • een arbeidscontract van minstens zes maanden hebben
  • hun nettoloon per maand hoger ligt dan het leefloon

De verzoeker om internationale bescherming is verplicht om Fedasil op de hoogte te houden van wijzigingen in zijn beroeps- of financiële situatie. Daarnaast kan Fedasil deze informatie achterhalen door de gegevens te kruisen met die van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid. De opvangcentra krijgen hiervan een overzicht over de betrokken bewoners. 

De verzoekers om internationale bescherming van wie de code 207 op basis van deze instructie verplicht opgeheven wordt, krijgen hiervan een persoonlijke beslissing. Deze wordt binnen twee dagen betekend door het opvangcentrum. De verzoeker heeft dan één maand tijd om het opvangcentrum te verlaten. 

Daarnaast kunnen verzoekers om internationale bescherming die werken, maar niet voldoen aan de bovenstaande voorwaarden, vragen om een vrijwillige opheffing van de code 207. Dit heeft geen invloed op de procedure voor internationale bescherming.

Indien ze ervoor kiezen om in het opvangcentrum te blijven, moeten ze in principe een bijdrage betalen aan Fedasil. Het bedrag voor de bijdrage wordt berekend op het maandelijks nettoloon. De berekening gebeurt op basis van een progressieve methode waarbij je afhankelijk van de inkomensschijf een percentage van 35 tot 75 procent moet betalen. Voor de eerste loonschrijf tot 80 euro moet je geen bijdrage betalen. Het is de opvangstructuur zelf die de factuur moet opmaken en aan de verzoeker bezorgen. De opvangstructuur informeert nadien Fedasil.

Als je over voldoende bestaansmiddelen beschikt om in je basisbehoeften te voorzien, kan Fedasil beslissen je geen materiële hulp toe te kennen. Bestaansmiddelen worden als 'voldoende' beschouwd wanneer ze het niveau van het leefloon bereiken. 

Volgend verzoek om internationale bescherming

Als je een tweede, derde, ... verzoek om internationale bescherming indient, kan Fedasil op grond van de Opvangwet beslissen om je recht op opvang te beperken tot enkel medische hulp. Dit kan voor de periode tussen het doen van je verzoek om internationale bescherming en de beslissing van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) over de ontvankelijkheid van de nieuwe elementen.

Volgens artikel 4 van de Opvangwet mag dit niet automatisch gebeuren en moet Fedasil de beslissing tot beperking individueel motiveren.

Een dergelijke beslissing moet:

  • individueel gemotiveerd zijn
  • worden genomen met inachtname van het redelijkheidsbeginsel
  • rekening houden met de specifieke situatie van de betrokkene, met name voor kwetsbare personen
  • het recht op medische begeleiding en het recht op een waardige levensstandaard waarborgen, dat laatste wordt in de Memorie van Toelichting omschreven als een "basis aan materiële hulp".

Het Grondwettelijk Hof stelde in zijn arrest nr. 95/2014 van 30 juni 2014 bovendien dat de toepassing van artikel 4 van de Opvangwet enkel gerechtvaardigd is in geval van misbruik. Het doel is meervoudige verzoeken om internationale bescherming te voorkomen wanneer die enkel worden ingediend om het verblijf in de opvang te verlengen.

In de praktijk ontbreekt de individuele motivering waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie of kwetsbaarheid van de betrokkene meestal. De beperking van de opvang bij volgende verzoeken gebeurt dan ook eerder systematisch. Fedasil werd hiervoor al herhaaldelijk veroordeeld. Ook de federale ombudsman heeft Fedasil hierover al geïnterpelleerd. De beperking gebeurt door een fictieve code 207 ‘no show’ toe te kennen aan de verzoeker.

Het gevolg hiervan is dat er geen recht op opvang is (noch op maatschappelijke dienstverlening vanwege het OCMW), tot wanneer het CGVS een beslissing tot ontvankelijkheid neemt. Het recht op tenlasteneming van de medische kosten door Fedasil blijft wel behouden.

Eens het CGVS het dossier ontvankelijk heeft verklaard, kan je je als verzoeker weer aanmelden bij de dienst Dispatching voor een opvangplaats. Wanneer het CGVS een beslissing tot niet-ontvankelijkheid neemt, ontstaat er geen automatisch recht op opvang meer. Ook niet als er een schorsend beroep bij de RVV wordt ingediend.

Als je vergezeld bent van een familielid dat zelf een eerste verzoek om internationale bescherming indient, bijvoorbeeld je zoon of dochter, kan Fedasil je wel nog samen met dit familielid aan een opvangstructuur toewijzen.

Had je nog een recht op materiële hulp verbonden aan je vorige asielprocedure, omdat het BGV bijvoorbeeld nog niet betekend was bij het einde van de vorige asielprocedure, dan vervalt dat recht bij het indienen van het nieuw verzoek om internationale bescherming. De instructie van Fedasil van 6 maart 2015 verbindt je recht op materiële hulp immers aan de meest recente asielprocedure.

Deze instructie voorziet één uitzondering op deze regel: je behoudt je recht als je vóór het nieuwe verzoek om internationale bescherming een aanvraag tot verlenging van materiële hulp (op basis van artikel 7 Opvangwet) hebt ingediend.

Hoe doe je beroep op deze uitzondering, en hoe verloopt de procedure?

  • De opvangstructuur moet Fedasil (dienst Dispatching) op de hoogte brengen van de aanvraag of beslissing tot verlenging van opvang op basis van artikel 7 Opvangwet. De onbeantwoorde aanvraag tot verlenging moet wel ingediend zijn vóór het nieuwe verzoek om internationale bescherming.
  • De dienst Dispatching van Fedasil zal dan de code 207 ‘no show' weer intrekken.
  • Als Fedasil alleen om deze reden weer opvang toekent, geldt het recht op opvang ook enkel tot de aanvraag tot verlenging van opvang negatief beantwoord is. Of tot de toegekende termijn van verlenging van opvang.

Werd het volgende verzoek om internationale bescherming in de tussentijd al ontvankelijk verklaard door het CGVS, dan is er opnieuw een recht op opvang. De opvangstructuur moet de ontvankelijkheidsbeslissing melden bij de dienst Dispatching van Fedasil. De dienst Dispatching van Fedasil zorgt dan voor een nieuw toewijzingsformulier voor opvang.

Beroepsmogelijkheden tegen een code ‘no show’ toegekend omwille van een volgend verzoek om internationale bescherming: je kan binnen de drie maanden in beroep gaan bij de arbeidsrechtbank. In zeer precaire omstandigheden wordt aangeraden om dit bij dringend eenzijdig verzoekschrift of in kort geding te doen. Fedasil wordt vanwege de toekenning van een code 207 geregeld veroordeeld door arbeidsrechtbanken. Zo bijvoorbeeld: Arbeidsrechtbank Brussel, 14 november 2016, 16/1384/A; Arbeidsrechtbank Brugge, 10 november 2016, 16/8/K; Arbeidsrechtbank Brussel, 27/09/2016, 16/30/C; Arbeidshof Brussel, 11 maart 2016, 2016/CB/3; Arbeidsrechtbank Brussel, 8 februari 2018, 17/1762/A). De federale ombudsman heeft ook extra aandacht voor deze dossiers, zie jaarverslag 2016 en 2017.

Unieburgers

Unieburgers die een verzoek om internationale bescherming doen, hebben in principe ook recht op materiële opvang. De Opvangwet sluit hen niet expliciet uit. In de praktijk worden zij echter niet opgevangen. Unieburgers krijgen een "niet-toewijzing" van Fedasil. 

Andere redenen voor beperking of intrekking opvang

Fedasil kan volgens de opvangwet, de opvang ook beperken of, in uitzonderlijke gevallen, intrekken wanneer: 

  • je de opvangplaats die toegewezen werd, weigert, niet benut of verlaat zonder Fedasil op de hoogte te stellen, of zonder toestemming te hebben verkregen
  • je gedurende een redelijke termijn niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure
  • je een sanctie tot uitsluiting van de opvang opgelegd krijgt

In de eerste twee gevallen wordt, wanneer je je terug aanmeldt, een beslissing genomen over het terug verstrekken van sommige of alle opvangvoorzieningen, rekening houdend met de reden voor je verdwijning. 

Elke beperking of intrekking van de opvang moet met een individueel gemotiveerde beslissing gebeuren, die rekening houdt met je specifieke situatie, met name in geval van kwetsbaarheid, en die het redelijkheidsbeginsel in acht neemt. Het recht op medische begeleiding en het recht op een waardige levensstandaard moeten steeds gewaarborgd blijven.