Consulteer dit bericht regelmatig. Laatste update: 15/03/2023.
Volgens de Verblijfswet kunnen derdelanders worden aangehouden en opgesloten voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de verwijderingsmaatregel.
De duur van de vrijheidsberoving is in principe maximum twee maanden. Deze termijn kan onder bepaalde voorwaarden verlengd worden tot maximum vijf maanden of tot maximum acht maanden.
Verzet tegen repatriëring kan in de praktijk leiden tot vrijheidsberoving zonder beperking.
Voor asielzoekers gelden in sommige gevallen specifieke regels.
In principe maximum twee maanden
De duur van de vrijheidsberoving is in principe maximum twee maanden (artikelen 7, 25, 27, 29, 74/5 en 74/6 Vw). De minister of DVZ kan onder bepaalde voorwaarden de termijn verlengen.
Verlenging tot maximum vijf maanden
De minister of de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) kan de oorspronkelijke termijn van twee maanden verlengen (artikelen 7, 25, 29, 74/5, 74/6 Vw) op voorwaarde dat:
- binnen zeven werkdagen na de opsluiting van betrokken de nodige stappen met het oog op de verwijdering genomen werden,
- de nodige stappen met het oog op de verwijdering voortgezet worden met de vereiste zorgvuldigheid en
- de effectieve verwijdering binnen een redelijke termijn nog steeds mogelijk is.
Soms geldt bijkomend als voorwaarde dat er een uitvoerbare maatregel van terugdrijving is genomen (artikelen 74/5 en 74/6, §1 Vw).
Soms is er geen verlenging mogelijk (artikel 74/6, §1bis Vw).
De eerste verlenging van de termijn van de vrijheidsberoving wordt bevolen door de minister of DVZ. De verlenging bedraagt in dit geval twee maanden.
De tweede verlenging kan alleen door de minister genomen worden. Een tweede verlenging bedraagt maar een maand. De minister vraagt in dat geval de raadkamer om de wettigheid van de verlenging te controleren, zoniet laat de raadkamer de betrokkene vrij.
Na vijf maanden vrijheidsberoving wordt de betrokkene vrijgelaten, tenzij verdere verlenging tot maximum acht maanden noodzakelijk wordt geacht.
Verlenging tot maximum acht maanden
De minister kan een vrijheidsberoving van vijf maanden verlengen met telkens een maand tot maximum acht maanden wanneer de vrijheidsberoving noodzakelijk is voor de bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij elke verlenging vraagt de minister de raadkamer om de wettigheid van de verlenging te laten controleren. Zoniet stelt de raadkamer de betrokkene in vrijheid.
Geen maximumtermijn in geval van verzet
DVZ kan belissen om een nieuwe beslissing tot vrijheidsberoving te nemen wanneer een vreemdeling wederrechtelijk verzet pleegt tegen de repatriëring waardoor een poging tot repatriëring mislukt. Het gaat dan niet om een verlenging van een detentiemaatregel maar om een nieuwe detentiemaatregel waardoor een nieuwe termijn van vasthouding begint te lopen.
Het Hof van Cassatie bevestigde dat meerdere malen (Cass. 22 januari 1997, Cass. 31 augustus 1999, Cass. 28 september 1999, Cass. 31 maart 2004, Cass. 6 febuari 2007). Het Hof stelt dat geen enkele wetsbepaling verhindert dat een nieuwe beslissing overeenkomstig artikel 74/5, §1 wordt genomen, wanneer de uitvoering van de verwijdering van een vreemdeling enkel omwille van zijn wederrechtelijk verzet niet is gebeurd.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kwam tot hetzelfde besluit in zijn arrest van 2 juni 2005 (Kabongo/België, nr. 52467/99). Volgens het EHRM is er in de zaak geen sprake van schending van artikel 3 EVRM en artikel 5 EVRM omdat de overheid haar volgehouden wil om betrokkene van het grondgebied te verwijderen kan aantonen.
In de praktijk kan het nemen van een nieuwe detentiemaatregel leiden tot een onbeperkte opsluitingsduur. Vrijheidsberoving van onbeperkte duur is in strijd met de Grondwet (artikelen 10 en 11) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 5).
Termijn bij Dublin
Een asielzoeker kan in een gesloten centrum worden vastgehouden met het oog op het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat ofwel met het oog op het uitvoeren van de overdracht wanneer:
- er op basis van een individuele beoordeling een significant risico op onderduiken bestaat,
- voor zover de vasthouding evenredig is en
- er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast.
De Verblijfswet bevat geen definitie van een ‘significant’ risico op onderduiken en definieert het risico op onderduiken enkel aan de hand van objectieve criteria. Het is niet duidelijk wanneer men hier toepassing van mag maken.
De Verblijfswet bepaalt evenmin wat verstaan moet worden onder 'minder dwingende maatregelen'. Dit dient bij KB te worden vastgesteld.
Detentie met het oog op het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat
Vasthouding mag alleen voor de duur die noodzakelijk is voor het vaststellen van de verantwoordelijke staat (Dublinonderzoek) en mag in principe niet langer zijn dan zes weken (artikel 51/5, §1, lid 2 Vw).
Detentie met het oog op het uitvoeren van de overdracht
Wanneer vaststaat dat België niet verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag, kan de asielzoeker worden vastgehouden voor de tijd die noodzakelijk is voor de uitvoering van de overdracht naar de verantwoordelijke staat. Ook in dat geval duurt de termijn van vasthouding maximum zes weken (artikel 51/5, §3 en artikel 51/6 Vw). Wanneer de overdracht niet binnen de termijn van zes weken plaatsvindt, kan de vreemdeling niet langer op deze grond worden vastgehouden.
De detentietermijn van maximum zes weken met het oog op het uitvoeren van de overdracht komt bovenop de termijn voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat (Dublinonderzoek). Het gaat dus om twee keer maximum zes weken.
De vasthoudingstermijn wordt automatisch gestuit zolang het beroep ingediend tegen de overdrachtsbeslissing (bijlage 25quater/bijlage 26quater) opschortende werking heeft. Dit betekent dat er vanaf het UDN-verwerpingsarrest automatisch een verlenging is van de vasthoudingstermijn met opnieuw zes weken.
De wet bepaalt uitdrukkelijk dat geen enkele vreemdeling mag worden vastgehouden om de enkele reden dat hij aan de Dublin-procedure is onderworpen.
Detentie van asielzoekers op het grondgebied
De detentie van asielzoekers op het grondgebied is maar wettig wanneer dit:
- op basis van een individuele beoordeling nodig blijkt en
- er geen andere minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast
De Verblijfswet voorziet op dit moment alleen de verplichting om op een bepaalde plaats te verblijven als dwingende maatregel. Andere minder dwingende maatregelen zullen bij KB worden bepaald.
Een asielzoeker kan worden vastgehouden op het grondgebied (artikel 74/6 Vw):
- om de identiteit of nationaliteit van de betrokkene vast te stellen of na te gaan
- om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan de asielaanvraag en die niet zouden kunnen worden verkregen als de asielzoeker niet vastgehouden zou worden, met name in geval van risico op onderduiken van de betrokkene
- wanneer de betrokkene ter voorbereiding van de terugkeer en/of uitvoering van het verwijderingsproces wordt vastgehouden, en er kan worden aangetoond op basis van objectieve criteria, zoals het feit dat de betrokkene reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad, er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene de asielaanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen
- wanneer de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen
De Verblijfswet bepaalt uitdrukkelijk dat geen enkele vreemdeling mag worden vastgehouden om de enkele reden dat hij een asielaanvraag heeft ingediend.
De duur van de vasthouding bedraagt maximum twee maanden (plus de duur van de aangewende beroepstermijn). DVZ kan die termijn met twee maanden verlengen om redenen van nationale veiligheid of openbare orde. Nadien is twee keer een verlenging met een maand mogelijk door de minister. De maximumtermijn bedraagt dus zes maanden.
Detentie aan de grens
Aan de grens kunnen, in afwachting van de machtiging om in het rijk toegelaten te worden of van een terugdrijving, worden vastgehouden (artikel 74/5 Vw):
- de vreemdeling die met toepassing van de Verblijfswet door de met grenscontrole belaste overheden kan worden teruggedreven
- de vreemdeling die het Rijk tracht binnen te komen zonder aan de binnenkomstvoorwaarden (artikel 2 en 3 Vw) te voldoen en een verzoek om internationale bescherming doet aan de grens
Een vreemdeling mag in geen geval worden vastgehouden om de enkele reden dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan.
Detentie aan de grens mag de twee maanden niet te boven gaan. De minister of zijn gemachtigde kan de vasthouding wel verlengen met een periode van twee maanden als:
- de vreemdeling het voorwerp uitmaakt van een uitvoerbare maatregel tot terugdrijving
- de nodige stappen om de vreemdeling te verwijderen werden genomen binnen de zeven werkdagen vanaf terugdrijvingsmaatregel wanneer zij worden voortgezet met de vereiste zorgvuldigheid en de effectieve verwijdering van deze laatste binnen een redelijke termijn
Na deze verlengingen kan enkel de minister nog overgaan tot verlenging.
Vasthouding mag in principe nooit langer duren dan vijf maanden. Maar in de gevallen waarin dit noodzakelijk is voor de bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid, kan de vasthouding nog eens verlengd worden met telkens één maand, zonder dat de totale duur van de vasthouding meer dan acht maanden mag bedragen.
De duur van de vasthouding wordt van rechtswege opgeschort gedurende de aangewende termijn om een verzoekschrift in te dienen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
De verzoeker voor internationale bescherming wordt toegelaten tot het grondgebied:
- wanneer het CGVS een beslissing neemt tot verder onderzoek van het verzoek om internationale bescherming
- wanneer het CGVS geen beslissing heeft genomen binnen de vier weken nadat het CGVS het verzoek heeft ontvangen
Schorsing termijn bij asielberoep RvV
Tijdens de aangewende termijn om beroep in te stellen bij de RvV zoals bedoeld in artikel 39/57 Vw wordt de detentietermijn geschorst.
Als de RvV het dossier terug overmaakt aan het CGVS voor bijkomend onderzoek wordt de detentietermijn geschorst met één maand (artikel 74/5, §3, lid 5 Vw).