Definitie (artikel 330/1 Burgerlijk Wetboek)

Er is sprake van een frauduleuze erkenning of schijnerkenning als:

uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van de erkenner, kennelijk enkel gericht is op het voor zichzelf, voor het kind of voor de persoon die zijn voorafgaande toestemming moet geven, bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat verbonden is aan de vaststelling van de afstammingsband

Voorrangsregel 

 

Artikel 330/1 van het Burgerlijk Wetboek is een voorrangsregel of politiewet (artikel 20 Wetboek IPR). Dat betekent dat de regel altijd toegepast wordt in België, ook als het toepasselijk recht niet het Belgische recht is.

Geen link met biologische verwantschap

  

De juridische afstammingsband die ontstaat ten gevolge van een erkenning staat los van de biologische realiteit: er hoeft dus geen biologische verwantschap te zijn om een erkenning te kunnen doen. Het is dus niet omdat er geen biologische band is tussen de erkenner en het kind dat er altijd sprake is van een frauduleuze erkenning. Dat laatste is alleen het geval als de erkenner de uitsluitende bedoeling heeft om een verblijfsrechtelijk voordeel te bekomen voor zichzelf, het kind of de andere ouder. Een erkenning waarbij er wel sprake is van een biologisch verwantschap, kan ook frauduleus zijn. 

 

Welke factoren wijzen op een frauduleuze erkenning? 

 

De omzendbrief met het oog op de strijd tegen de frauduleuze erkenningen van 21 maart 2018 geeft een niet-limitatief overzicht van een aantal factoren die gecombineerd 'een ernstige aanduiding kunnen vormen dat een frauduleuze erkenning wordt beoogd': 

  • De aangever heeft een groot aantal kinderen erkend bij verschillende partners, al dan niet met verblijfsrechtelijke gevolgen.
  • De aangever en de moeder hebben elkaar voor de erkenning nooit ontmoet.
  • De aangever en de moeder kennen elkaars naam of nationaliteit niet.
  • De aangever en de moeder hebben geen affectieve relatie gehad hebben geen gezin gevormd of minstens verbleven op hetzelfde adres.
  • De aangever kan onmogelijk de biologische vader van het kind zijn op basis van het attest van zwangerschap.
  • De aangever en de moeder weten niet waar de andere werkt.
  • Verklaringen over de omstandigheden van de ontmoeting of relatie lopen manifest uiteen.
  • Eén van de partijen bevindt zich in een zwakke sociale positie (bijvoorbeeld alleenstaande moeder).
  • De aangever is gehuwd met een andere persoon of leeft samen met een andere persoon dan de andere ouder van het kind.
  • Een som geld of andere waardevolle goederen worden beloofd voor de erkenning van het kind of om een voorafgaande toestemming in de erkenning te geven.
  • Er is sprake van een georganiseerd karakter (bijvoorbeeld gebruik van een tussenpersoon).
  • De aangever of de andere ouder heeft al een of meerdere pogingen gedan om een frauduleuze erkenning te laten akteren.
  • De aangever of de andere ouder is niet geslaagd in alle wettelijke mogelijkheden om zich in België te vestigen: wanneer één van de partijen zich in een illegale of precaire verblijfstoestand bevindt, eerdere verblijfsaanvragen telkens werden geweigerd, bevelen om het grondgebied te verlaten werden genegeerd, bestaat er een risico dat men via de erkenning van het kind zijn verblijfssituatie wil regulariseren.

De ambtenaar van burgerlijke stand kan zich onder meer baseren op:

  • nagetrokken verklaringen of getuigenissen van de partijen zelf of van derden
  • bepaalde geschriften van de partijen zelf of van derden
  • onderzoeken door politiediensten

De omzendbrief wijst op het feit dat het recht op afstamming of de vaststelling van een afstammingsband wordt gegarandeerd door artikel 8 van het EVRM, artikel 23 BUPO en artikel 7.1 van het IVRK en dat dat recht niet verbonden is aan de verblijfstoestand van de betrokken partijen. De ambtenaar van de burgerlijke stand mag de opmaak van de akte van aangifte van erkenning of de akte van erkenning dus niet weigeren louter omwille van het feit dat één van de partijen geen verblijfsrecht heeft.