Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 21329/18 - 30-03-2023

Samenvatting

In deze zaak veroordeelt het EHRM Italië voor vernederende en onmenselijke behandeling van vier Tunesische migranten in de hotspot op het Italiaanse eiland Lampedusa, voor onrechtmatige detentie en voor collectieve uitzetting. Elke verzoeker krijgt 8.500 euro schadevergoeding toegekend.
      Feiten: detentie van migranten op de "hotspot" Lampedusa en uitzetting uit Italië
De verzoekers zijn vier Tunesische onderdanen, die in oktober 2017 Tunesië verlieten op geïmproviseerde vaartuigen. Op zee kwamen zij in de problemen. Ze werden gered en overgebracht naar het Italiaanse eiland Lampedusa, een "hotspot" bedoeld voor de eerste identificatie en registratie van migranten. Ze werden daar tien dagen ondergebracht, waar ze volgens hen niet weg mochten en geen contact mochten hebben met de autoriteiten. De omstandigheden daar zouden onmenselijk en vernederend zijn geweest. Later die maand werden verzoekers, samen met 40 andere personen, naar de luchthaven van het eiland gebracht. Zij verklaren dat zij documenten kregen om te ondertekenen, die ze niet begrepen en dat zij pas later ontdekten dat het ging om een inreisverbod. De verzoekers verklaren dat zij vervolgens naar de luchthaven van Palermo zijn gevlogen, vanwaar zij onder dwang zijn overgebracht naar Tunesië.
Schending artikel 3 EVRM: slechte omstandigheden in hotspot
Het EHRM merkt op dat de regering de argumenten van de verzoekers over de omstandigheden (met name slechte hygiëne en gebrek aan ruimte) op de hotspot in Lampedusa niet weerleggen. Deze omstandigheden worden bevestigd door rapporten van onafhankelijke nationale en internationale instanties. Zoals het EHRM eerder heeft geoordeeld, ontslaan moeilijkheden door de verhoogde aankomst van migranten en asielzoekers staten niet van hun artikel 3 EVRM verplichtingen (zie bv. Hirsi Jamaa e.a. t. Italië [GK], nr. 27765/09, § 122, 2012). Aangezien de regering niet heeft aangetoond dat de omstandigheden aanvaardbaar waren geweest, oordeelt het EHRM daarom dat er sprake was van een schending van artikel 3 EVRM.
Schending artikel 5, §§ 1, 2 en 4: willekeurige detentie in een opvang- en registratiecentrum, zonder duidelijke en toegankelijke rechtsgrondslag
Hoewel artikel 5 EVRM in een algemeen recht op vrijheid voorziet, herhaalt het EHRM dat artikel 5, lid 1, onder f), een uitzondering vormt in het kader van de controle op immigratie. In dit geval heeft de regering echter niet aangetoond dat de toegang werd geweigerd, dat een repatriëringsbevel werd uitgevaardigd, of dat er een uitzettingsprocedure werd ingeleid, voordat zij het bevel tot weigering van toegang op de luchthaven ontvingen, net voordat zij moesten vertrekken.
Verzoekers waren vastgehouden in de hotspot, die was omgeven door tralies, en hekken, van waaruit zij niet rechtmatig konden vertrekken. Het EHRM verklaart dat een verduidelijking door de wetgever van de aard van de hotspots en de materiële en procedurele rechten van de personen die er verblijven, nuttig zou zijn geweest.
Er was geen duidelijke en toegankelijke rechtsgrondslag voor de tiendaagse detentie van verzoekers, die niet op de hoogte waren gesteld van de wettelijke redenen voor hun vrijheidsberoving, niet voldoende waren geïnformeerd en de gronden voor hun de facto detentie niet voor een rechter konden aanvechten, hetgeen in strijd is met artikel 5, leden 1, 2 en 4, van het Verdrag.
Schending artikel 4 van Protocol Nr. 4 bij het EVRM: geen individueel onderzoek
Het EHRM herhaalt dat er sprake is van collectieve uitzetting wanneer de specifieke situaties van de betrokken individuen niet afzonderlijk worden beoordeeld. De regering weerlegt de bewering van de verzoekers niet dat er geen individuele gesprekken hadden plaatsgevonden voordat zij de bevelen tot weigering van toegang hadden ondertekend.
Deze bevelen waren formeel en bevatten geen individuele informatie over de eerste twee verzoekers. Wat de twee anderen betreft, waren zij er niet in geslaagd afschriften van de bevelen te verkrijgen. Gezien de korte periode na de ondertekening ervan en het feit dat zij de bevelen niet bleken te hebben begrepen, was het onduidelijk of zij in staat waren geweest beroep te kunnen aantekenen tegen deze beslissingen.
Het EHRM oordeelt dat de bevelen in deze zaak geen rekening hielden met de individuele situatie van de verzoekers. Er is derhalve sprake van een collectieve uitzetting in strijd met het EVRM.