EHRM: geen schending art. 5 EVRM ondanks stereotiepe motivering van beslissing tot vrijheidsberoving aan de grens

Beslissingen tot opsluiting van een asielzoeker aan de grens vereisen een individueel onderzoek naar de noodzaak van de detentie waarbij ook rekening moet worden gehouden met de kwetsbaarheid van de asielzoeker. Die motivering moet de verzoeker toelaten de redenen te kennen die zijn detentie rechtvaardigen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelt in arrest nr. 39061/11 van 4 april 2017 dat de Belgische autoriteiten dit individueel onderzoek gevoerd hebben en er dus geen schending is van art. 5 EVRM.

Feiten

De zaak voor het EHRM betrof de detentie van een Egyptische asielzoeker aan de Belgische grens. Eenmaal aangetroffen aan de Belgische grens, sloten de autoriteiten de man op in afwachting van zijn hangende asielaanvraag. Na afwijzing van zijn aanvraag, kreeg hij een bevel om het grondgebied te verlaten (BGV) en bleef hij in detentie met het oog op repatriëring naar Turkije (land van waaruit hij vertrokken was naar België). De man weigerde te vertrekken en na de mislukte repatriëring hielden de autoriteiten de man opnieuw aan. De Egyptische man diende een tweede asielaanvraag in op grond van volgende nieuwe elementen:

  • zijn mentale gezondheidstoestand,
  • en de erkenning als vluchteling van enkele familieleden in Canada.

Deze tweede asielaanvraag werd ook afgewezen. Uiteindelijk verbleef de asielzoeker daarom in detentie tot bij het verstrijken van de maximumtermijn van vijf maanden.

Voor het EHRM werpt de man op dat zijn opsluiting in strijd is met art. 5 EVRM omdat:

  • zijn detentie arbitrair is. Hij beweert dat de detentie van asielzoekers aan de grens automatisch is en de autoriteiten geen individueel onderzoek naar de noodzaak ervan doen. De autoriteiten hadden in het bijzonder rekening moeten houden met zijn psychologische toestand en de depressie die hij doormaakte.
  • de detentieomstandigheden niet aangepast waren aan zijn mentale toestand. Hij meent bijzonder kwetsbaar te zijn, hetgeen de autoriteiten had moeten aanzetten tot een individuele beoordeling van de noodzakelijkheid van de opsluiting.

Motivering EHRM

Het EHRM oordeelde al in vroegere rechtspraak dat een gebrek aan individueel onderzoek bij detentie een probleem kan stellen in het licht van artikel 5 EVRM. De autoriteiten moeten immers op zijn minst onderzoeken of minder verregaande maatregelen dan de vrijheidsberoving hetzelfde effect kunnen bereiken.

In deze zaak stelt het EHRM vast dat de beslissingen tot aanhouding telkens op laconieke en stereotype wijze geformuleerd werden en de individuele omstandigheden onbeantwoord lieten. Toch stelt het EHRM geen schending van art. 5 EVRM vast, want:

  • de Raadkamer en de Kamer van Inbeschuldigingstelling hebben hun wettigheidstoezicht gedegen uitgevoerd. Er is dus geen sprake van een automatische vasthouding;
  • de mentale gezondheid van de verzoeker werd voldoende in overweging genomen want hij kreeg psychologische bijstand in de verschillende gesloten centra waar hij verbleef. Bovendien is de opsluiting van vijf maanden niet disproportioneel lang gezien de verschillende opeenvolgende procedures.

Kritische bedenking

Het EHRM lijkt zich neer te leggen bij het individueel onderzoek gevoerd door de nationale autoriteiten. Het is echter niet duidelijk op welke motieven het EHRM zich baseert om te besluiten dat het onderzoek, uitgevoerd door de nationale rechter, afdoende was. Het EHRM verduidelijkt niet hoe de nationale rechter de specifieke situatie van de verzoeker in deze zaak effectief in overweging heeft genomen.

Dissenting opinion

Opmerkelijk is het afwijkend oordeel van rechters Karakas en Turkovic wat betreft de overeenstemming van de stereotype motiveringen van de beslissingen tot opsluiting met artikel 5 EVRM. Zij beroepen zich hiervoor op verschillende bronnen:

  • het rapport van de Commissaris voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa. Dit rapport over België beschouwt het systematisch detineren van asielzoekers zonder individuele beoordeling van hun situatie of kwetsbaarheid als problematisch.
  • de rechtspraak van het EHRM. Die rechtspraak vereist immers dat op individuele manier de objectieve noodzakelijkheid van de opsluiting wordt aangetoond.
  • UNHCR Detention Guidelines. Volgens Principe 9.1 moet rekening gehouden worden met de mentale toestand van een asielzoeker bij de beslissing tot opsluiting.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen