Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 180.364 - 5-01-2017

Samenvatting

Verzoekster voert aan dat zij gepensioneerd is en daarom geen bewijs van inkomsten heeft voorgelegd. Zij verwijst naar de loonfiches die door haar dochter werden voorgelegd. De Raad merkt op dat, gelet op het feit dat een visum ten persoonlijke titel wordt afgeleverd, de verwerende partij in alle redelijkheid kon verwachten dat verzoekster haar persoonlijke bestaansmiddelen zou aantonen. Het is geenszins kennelijk onredelijk te verwachten dat verzoekster haar persoonlijke bestaansmiddelen aantoont.
 
Waar verzoekster bij haar synthesememorie alsnog een bewijs van inkomsten voegt, merkt de Raad op dat niet blijkt dat dit stuk werd voorgelegd naar aanleiding van een aanvraag, zodat de verwerende partij er dan ook geen rekening mee kon houden.
 
(…)
 
Verzoekster voert aan dat zij haar visumaanvraag indiende samen met haar dochter, die wel alle nodige garanties bood om het visum te bekomen. Dit doet echter geen afbreuk aan het feit dat een visum een persoonlijk reisdocument betreft dat individueel wordt beoordeeld. Verzoekster kan niet worden bijgetreden waar zij stelt dat de verwerende partij onzorgvuldig is geweest door de inkomsten van verzoeksters dochter niet te betrekken in de beoordeling van de door haar zelf ingediende aanvraag. Artikel 14.1 (d) van de visumcode bepaalt dat de aanvrager van een visum informatie dient te verstrekken die het mogelijk maakt om zijn voornemen om het grondgebied der lidstaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum te verlaten, te beoordelen. Bij gebreke aan een wettelijke bewijsregeling is het bewijs van het vervuld zijn van de voorwaarden tot het verkrijgen van een visum ‘type C’ vrij en rust de bewijslast op de aanvrager. Deze vrije feitenvinding en appreciatie impliceert dat de bevoegde administratieve overheid discretionair oordeelt of de verzoekende partij het bewijs van de voorwaarden levert. Verzoekster toont niet aan dat op grond van deze of gene wets- of verdragsbepaling de verwerende partij er toe gehouden zou zijn mede te delen welke stukken zij nog verlangt van verzoekster. Evenmin is de verwerende partij ertoe gehouden vooraf verzoekster in kennis te stellen van de motieven op basis waarvan zij meent de aanvraag te moeten afwijzen.
 
De Raad stelt verder vast dat van een aanvrager van een visum kort verblijf redelijkerwijze mag worden verwacht dat hij alle nuttige elementen en bewijzen aanbrengt opdat de gemachtigde kan beoordelen of hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden om het gevraagde visum kort verblijf te verkrijgen (RvS 12 maart 2013, nr. 222.809). De zorgvuldigheidsverplichting, die rust op de bestuursoverheid, geldt immers evenzeer geldt ten aanzien van de rechtsonderhorige of, in het kader van een wederkerig bestuursrecht, de burger. Er dient op te worden gewezen dat de vreemdeling de nodige documenten moet aanbrengen opdat de verwerende partij kan beoordelen of hij aan de wettelijke voorwaarden voldoet. De verplichting die in casu rust op de vreemdeling, kadert bijgevolg in de wederkerige zorgvuldigheidsverplichting (RvS 28 april 2008, nr. 182.450). Verzoekende partij kon zich daartoe informeren en/of een beroep doen op een raadsman. Het komt de verzoekende partij toe om de nodige zorgvuldigheid aan de dag te leggen en zich te bekwamen in de verblijfsprocedure die zij instelt en haar aanvraag zo volledig mogelijk te staven.
 
Waar verzoekster nog aanvoert dat zij een retourticket kon voorleggen indien dit haar was gevraagd, kan een dergelijk motief niet worden gelezen in de bestreden beslissing en is verzoeksters kritiek niet dienstig. Het middel is niet gegrond.