Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 161.853 - 11-02-2016

Samenvatting

Artikel 74/11, §1, tweede lid, 1° en 2° van de vreemdelingenwet voorziet dat een beslissing tot verwijdering “gepaard gaat met” een inreisverbod van “maximum drie jaar” indien een vroegere beslissing tot verwijdering niet werd uitgevoerd. Het gegeven dat de verzoekende partij de verwijderingsbeslissingen die haar voorheen werden betekend, niet heeft uitgevoerd, vindt steun in de stukken van het administratief dossier en wordt door de verzoekende partij ook niet betwist. Blijkens de bewoordingen van artikel 74/11, §1, tweede lid, 2° van de vreemdelingenwet is de gemachtigde dan ook in principe verplicht om een inreisverbod af te leveren (cf. RvS 18 december 2013, nrs. 225.871 en 225.872). Waar artikel 74/11, §2, tweede lid van de vreemdelingenwet voorziet dat de gemachtigde zich in individuele gevallen en omwille van humanitaire redenen “kan” onthouden van het opleggen van een inreisverbod, gaat het duidelijk om een uitzonderingsbepaling ten opzichte van de algemene regel dat er in de gevallen voorzien in artikel 74/11, §1, tweede lid van de vreemdelingenwet d’ office een inreisverbod wordt afgeleverd. De uitdrukkelijke motiveringsplicht reikt in casu dan ook niet zo ver dat tevens een motivering vereist is als waarom geen gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsbepaling voorzien in artikel 74/11, §2, tweede lid van de vreemdelingenwet. Voor het louter opleggen van een inreisverbod geldt derhalve geen verdere motiveringsverplichting dan de positieve motivering dat de verzoekende partij een welbepaalde vroegere beslissing tot verwijdering niet heeft uitgevoerd en/of er geen termijn voor vrijwillig vertrek werd toegestaan. De gemachtigde moet niet bijkomend motiveren waarom hij geen humanitaire gronden in aanmerking neemt om, bij wege van uitzondering, af te zien van het opleggen van een inreisverbod. Overigens blijkt uit de positieve motivering dat een inreisverbod wordt opgelegd reeds voldoende dat geen gebruikt wordt gemaakt van de mogelijkheid om geen inreisverbod op te leggen wegens humanitaire redenen.
 
Alsdan is het aan de verzoekende partij om aannemelijk te maken dat het in haar individuele geval alsnog kennelijk onredelijk is van de gemachtigde om, op grond van de gegevens die ten tijde van de bestreden beslissing voorlagen, een inreisverbod af te leveren.