Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 177.708 - 14-11-2016

Samenvatting

Voorop dient te worden gesteld dat verzoekster naar Italië vertrok in het kader van gezinshereniging en zij ook geen elementen aanreikt waaruit zou moeten blijken dat zij in haar land van herkomst een vrees heeft voor vervolging in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet. Uit verzoeksters verklaringen blijkt dat haar echtgenoot in maart 2010 naar Italië reisde en er de status van vluchteling werd toegekend nadat hij een asielaanvraag indiende. Anderhalf jaar later vervoegde verzoekster haar echtgenoot N.E. in Italië op basis van de procedure van gezinshereniging. Zij verkreeg een verblijfsvergunning van de Italiaanse overheid dat zij jaarlijks hernieuwde. Volgens haar verklaringen diende zij nooit een eigen asielaanvraag in omdat haar verblijfsvergunning haar het recht gaf om in Italië te verblijven (gehoor, p. 5).
 
Dienaangaande wordt gewezen op artikel 4, 5° van de wet van 8 mei 2013 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied (BS 22 augustus 2013), dat het artikel 48/5 van Vreemdelingenwet aanvulde met § 4, luidend als volgt:
“Er is geen behoefte aan internationale bescherming indien de asielzoeker reeds in een eerste land van asiel reële bescherming geniet, tenzij hij elementen naar voor brengt waaruit blijkt dat hij zich niet langer kan beroepen op de reële bescherming die hem reeds werd toegekend in het eerste land van asiel of dat hij niet opnieuw tot het grondgebied van dit land wordt toegelaten. Een land kan worden beschouwd als eerste land van asiel wanneer de asielzoeker in dat land erkend is als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten, of hij anderszins reële bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-refoulement, mits hij opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten.” (eigen onderlijning)
 
De parlementaire voorbereidingen inzake voormeld artikel stellen omtrent het begrip “reële bescherming”: “Onder reële bescherming die een asielzoeker in een eerste land van asiel geniet kan worden begrepen dat hij er een daadwerkelijke verblijfsstatus heeft, dat hij beschikt over een reële mogelijkheid tot terugkeer naar het eerste asielland en dat hij er geen gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt in de zin van de artikel 48/3 en 48/4 van de onderhavige wet.” (Parl. St. Kamer 2012 - 2013, Doc 53, nr. 2555/01, p.12).