Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 283.974 - 27-01-2023

Samenvatting

Kernvraag is dus of het afleveren van het AI en een inschrijving in het vreemdelingenregister van invloed was op de berekening van de verblijfsduur tijdens dewelke zij op het grondgebied mochten verblijven.
 
Artikel 6, derde lid van de Vreemdelingenwet specifieert dat bij de berekening van de verblijfsduur perioden van verblijf die zijn toegestaan op grond van een verblijfsvergunning of een visum voor lang verblijf niet in aanmerking worden genomen. Een AI dat wordt afgegeven in afwachting van een beslissing omtrent het verzoek om internationale bescherming – en de bijhorende inschrijving in het vreemdelingenregister – is noch een verblijfsvergunning, noch een visum voor lang verblijf, zodat de verzoekende partijen niet kunnen worden gevolgd dat het dus enkel is nadat zij uitgeschreven worden en nadat het AI teruggenomen wordt dat hun wettig verblijf gesteund is op hun visumvrijstelling. Nog daargelaten de vraag of de verzoekende partijen na de beslissing van het CGVS, zoals vermeld in punt 1.2., en aldus tijdens de beroepsprocedure voor de Raad en tijdens de beroepstermijn voor het instellen van een beroep tegen het arrest van de Raad, nog konden beschikken over een AI, kunnen de verzoekende partijen aldus, gelet op het voormelde, niet gevolgd worden waar zij menen dat de periode van 90 dagen dient te worden beoordeeld vanaf 2 juli 2022, datum waarop het arrest van de Raad in kracht van gewijsde treedt na het verstrijken van de beroepstermijn, zodat zij gerechtigd waren/zijn om met het geldig Albanees paspoort tot 1 oktober 2022 (in België te verblijven) en dat hun verblijf op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissingen nog steeds te beschouwen is als wettig.
 
Gelet op het feit dat de verzoekende partijen geen “perioden van verblijf” hebben gekend “die zijn toegestaan op grond van een verblijfsvergunning of een visum voor lang verblijf”, minstens tonen zij dit niet aan, tonen zij niet aan dat de verwerende partij op foutieve of kennelijk onredelijke wijze of in strijd met artikel 7, eerste lid, 2° van de Vreemdelingenwet heeft vastgesteld dat de tweede, de derde en de vierde verzoekende partij het land binnenkwamen op 15 december 2019 en er nog steeds verblijven, zodat hun regelmatig verblijf van 90 dagen overschreden is.
 
Een schending van artikel 7, eerste lid, 2° van de Vreemdelingenwet wordt niet aangetoond.