Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 285.399 - 27-02-2023

Samenvatting

In het licht van de vaststelling in het rapport dat een Dublin-terugkeerder in vrijwel alle gevallen geconfronteerd zal worden met een impliciete intrekking van de asielaanvraag en daardoor vatbaar is voor verwijdering en detentie (an asylum seeker who is transferred back will, in almost all cases, find that his or her asylum application has been implicitly withdrawn leaving him susceptible to return, and detention, by immigration authorities) kan de Raad de verwerende partij niet volgen in haar motivering. Daar uit het rapport blijkt dat in vrijwel alle gevallen een Dublin-terugkeerder vatbaar is voor detentie is de Raad van oordeel dat de kans dat een Dublin-terugkeerder wordt vastgehouden reëel is en de niet-vasthouding eerder uitzondering is. Dit alles temeer het rapport eveneens vermeldt:
 
“Indeed, in 2019 and 2020, NGOs assisting migrants such as aditus Foundation and JRS reported that most Dublin returnees who flee Malta were detained upon return, being usually detained under the Reception Conditions Directive as the authorities consider that elements of their claim could not be gathered without enforcing detention due to the risk of absconding.
As of 2021, there is no clear policy regarding Dublin returnees in Malta. NGOs are not currently in a position to comment regarding detention of Dublin claimants following their return to Malta due to their inability to monitor the situation of detention centres, due to severe access restrictions » (eigen vertaling : In 2019 en 2020 maakten ngo’s zoals aditus Foundation en JRS melding van het feit dat de meeste Dublin terugkeerders die Malta ontvluchtten bij terugkeer vastgehouden worden (..). Vanaf 2021 is er geen duidelijk beleid wat betreft Dublin terugkeerders. Ngo’s zijn momenteel niet in staat om hun bemerkingen te geven over de detentie van Dublin-terugkeerders daar zij de situatie niet meer kunnen monitoren omwille van strenge toegangsbeperkingen tot de detentiecentra)
 
waaruit blijkt dat het volgens NGO’s in 2019 en 2020 gangbare praktijk was om Dublinterugkeerders die Malta ontvlucht waren bij terugkeer vast te houden. Nu blijkens het rapport de ngo’s over de situatie in 2021 geen opmerkingen kunnen geven omdat zij wegens strenge toegangsbeperkingen tot de detentiecentra verhinderd worden zicht te krijgen op detentie van Dublin-terugkeerders, kan bijgevolg ook niet blijken dat het beleid van de Maltese autoriteiten om Dublinterugkeerders systematisch op te sluiten bij terugkeer thans veranderd is en dat er geen sprake zou zijn van structurele vasthouding. Zo wordt in het rapport immers ook gewezen op de uitspraak van de Nederlandse Raad van State van 15 december 2021 waarin ondermeer vastgesteld wordt dat uit een email van de Maltese mensenrechtenorganisatie Aditus van 15 juni 2021 blijkt dat “alle Dublinclaimanten na overdracht aan Malta worden gedetineerd.”
 
Gelet op voorgaande meent de Raad dat de verwerende partij er in casu niet zonder meer van uit kan gaan dat in het geval van verzoekende partij geen reëel risico op detentie en verwijdering is aangetoond. Er blijkt ook niet dat de aanvaarding van de terugname door de Maltese autoriteiten op grond van artikel 18(b) van de Dublin III-Verordening inhoudt dat zij voorgaande praktijk in casu niet zouden hanteren.
 
Waar de verwerende partij voorts motiveert dat detentie binnen de grenzen van de wet is toegestaan gaat zij ook voorbij aan volgende kritische bemerkingen in het AIDA-rapport waarbij ondermeer melding wordt gemaakt van serieuze tekortkomingen inzake de detentie(omstandigheden):
 
(“In March 2021, the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) published a report following its visit to Malta in September 2020. The report highlights the serious failures of the Maltese detention system in 2020, stressing that migrants are deprived of their liberty without any legal basis for arbitrarily long periods in conditions, which appear “to be bordering on inhuman and degrading treatment as a consequence of the institutional neglect”. The CPT considered that “certain of the living conditions, regimes, lack of due process safeguards, treatment of vulnerable groups and some specific COVID-19 measures undertaken are so problematic that they may well amount to inhuman and degrading treatment contrary to Article 3 of the European Convention on Human Rights”.) (p. 94) (eigen vertaling: In maart 2021 publiceerde het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) een rapport volgend op haar bezoek aan Malta in september 2020. Het rapport benadrukt de belangrijke tekortkomingen in het Maltese detentiesysteem in 2020, daarbij wijzend op het feit dat migranten hun vrijheid wordt ontnomen zonder enige wettelijke basis gedurende arbitraire lange periodes in omstandigheden die op de rand lijken te balanceren van onmenselijke en vernederende behandeling als gevolg van institutionele verwaarlozing. Het CPT oordeelde dat bepaalde leefomstandigheden, regimes, gebrek aan procedurele waarborgen, de behandeling van kwetsbare groepen en bepaalde specifieke Covid-19 maatregelen dermate problematisch zijn dat zij wel degelijk aanleiding kunnen geven tot een behandeling strijdig met artikel 3 EVRM.)
 
Alsook gaat zij voorbij aan de verwijzing in het AIDA-rapport naar het arrest van het EHRM in de zaak Feilazoo v. Malta van 11 maart 2021 (p. 108): “the ECtHR found violations of articles 3, 5(1), and 34 of the European Convention on Human Rights in the case of a Nigerian national placed in immigration detention pending deportation for fourteen months. The applicant’s complaints concerned the conditions of his detention; not being given the opportunity to correspond with the Court without interference by the prison authorities; and being denied access to materials intended to substantiate his application.
Regarding article 3, the Court considered several aspects of his detention and concluded, overall, that conditions were inadequate in particular because of the time spent in isolation without exercise (he was kept in a container seventy-five days without access to natural light or air). The Court also noted that he was later unnecessarily detained with individuals under COVID-19 quarantine, a measure that did not comply with basic sanitary requirements. The Court concluded unanimously that the conditions of his detention were a violation of the applicant’s article 3 rights.
The Court found a violation of article 34, considering that the Maltese authorities had not guaranteed the applicant’s right to apply before the Court since they tampered with his correspondence and did not guarantee adequate legal representation. Regarding the correspondence with the Court, it was concluded that, firstly, the applicant had not been provided with copies of documents he needed to substantiate his claim before the Court; and secondly, that the confidentiality of his correspondence was not respected.
According to the Court, the authorities’ failures amounted to an unjustified interference with his right of individual petition. Regarding his right to legal representation, the Court considered that the legal aid lawyer appointed by the authorities failed to keep contact with the applicant and abandoned her mandate without informing him and without making any submissions when requested. Informed of the situation, the Government did not take any action to remedy the situation. In the circumstances, those failings had amounted to ineffective representation in special circumstances which incurred the State’s liability under the Convention.
Finally, the Court also held unanimously that there had been a violation of Article 5(1) since the authorities were not diligent enough in processing his deportation and that the applicant’s detention therefore ceased to be lawful.” (eigen vertaling: Het EHRM stelt een schending van de artikelen 3, 5(1) en 34 van het EVRM vast in de zaak van een Nigeriaanse onderdaan die met het oog op zijn verwijdering gedurende 14 maanden in detentie zat. De grieven van de verzoeker betroffen de detentieomstandigheden, het feit dat hem de mogelijkheid werd ontnomen te corresponderen met het Hof zonder inmenging van de gevangenisautoriteiten, en het feit dat hem de toegang geweigerd werd tot informatie om zijn verzoek te onderbouwen. In het licht van artikel 3 EVRM onderzocht het Hof diverse aspecten van zijn detentie en besloot dat de detentieomstandigheden inadequaat waren meer specifiek gelet op de duurtijd doorgebracht in isolatie zonder mogelijkheid tot lichaamsbeweging (hij werd vastgehouden in een container gedurende 75 dagen zonder toegang tot natuurlijk licht of lucht). Het Hof wees er eveneens op dat hij nadien onnodig werd vastgehouden met individuen ingevolge Covid-19 quarantaine, een maatregel die niet voldeed aan basis sanitaire vereisten. Het Hof oordeelde unaniem dat zijn detentieomstandigheden een schending uitmaakten van zijn rechten op grond van artikel 3 EVRM.
Het Hof besloot tot een schending van artikel 34, stellende dat de Maltese autoriteiten verzoekers recht op beroep bij het Hof niet hadden gegarandeerd, nu zij zich bemoeiden met zijn correspondentie en zij geen adequate rechtsbijstand garandeerden. Wat betreft de correspondentie met het Hof werd geoordeeld dat de verzoeker geen kopies van de documenten die hij nodig had om zijn verzoek te onderbouwen werden verstrekt en dat de vertrouwelijkheid van zijn correspondentie niet was geëerbiedigd.
Volgens het Hof kwamen de tekortkomingen van de autoriteiten neer op een ongerechtvaardigde inmenging in zijn recht op beroep. Betreffende zijn recht op rechtsbijstand stelde het Hof vast dat de door de autoriteiten toegewezen advocaat geen contact onderhield met de verzoeker en zij eveneens haar mandaat neerlegde zonder verzoeker in te lichten en zonder standpunten in te dienen wanneer gevraagd. Hoewel de overheid hierover geïnformeerd werd, liet zij na enige actie te ondernemen. In die omstandigheden leidden deze tekortkomingen tot ineffectieve vertegenwoordiging (..)
Tenslotte besloot het Hof unaniem tot een schending van artikel 5(1) EVRM omdat de autoriteiten niet diligent hadden opgetreden met betrekking tot zijn verwijdering waardoor de detentie onrechtmatig werd.)
 
waarna in het AIDA-rapport vastgesteld wordt dat dit arrest er niet voor zorgde dat de detentieomstandigheden voor asielzoekers er thans op vooruit is gegaan.
 
Er blijkt niet dat de detentieomstandigheden anders zijn voor Dublin-terugkeerders. Immers wordt in het AIDA-rapport bevestigt dat wanneer Dublin-terugkeerders vastgehouden worden, dit doorgaans gebeurt in dezelfde detentiecentra als andere asielzoekers (p. 50-51) zodat de motivering dat de vaststellingen van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) in het rapport enkel betrekking hebben op asielzoekers die via de zee toekomen niet kan gevolgd worden.
 
Gelet op voorgaande dient gesteld dat het onderzoek van de verwerende partij naar een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM bij overdracht niet zorgvuldig is gevoerd. Daar het betoog van verzoekende partij dat zij een reëel risico loopt op detentie en verwijdering en de detentie(omstandigheden) daarenboven ook serieuze tekortkomingen kent geenszins zonder grond is, is het in de gegeven omstandigheden onzorgvuldig van de verwerende partij dat zij aan de Maltese autoriteiten geen individuele garanties heeft gevraagd waaruit blijkt dat de verzoekende partij in Malta niet onderworpen zal worden aan een behandeling strijdig met artikel 3 EVRM. (cfr. Tarakhel v. Switzerland, Grote Kamer, 4 november 2014, § 121).