Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 16643/09 - 21-10-2014

Samenvatting

Feiten
 
Deze zaak gaat over 32 Afghaanse onderdanen, 2 Soedanese onderdanen en één onderdaan van Eritrea. Nadat zij op verschillende momenten, in 2007 en 2008, Griekenland binnenkwamen op de vlucht voor gewapende conflicten in hun respectievelijke landen van oorsprong, kwamen ze tussen januari 2008 en februari 2009 Italië binnen op illegale wijze. Daarop werden ze door de grenspolitie opgepakt en onmiddellijk teruggestuurd naar Griekenland, met de angst voor verdere uitzetting naar hun landen van oorsprong, waar ze het risico liepen op overlijden, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling.
 
Vermeende schendingen
 
De verzoekers stelden dat artikelen 2 en 3 EVRM – het recht op leven en het verbod van onmenselijke of vernederende behandeling – waren geschonden omwille van hun onmiddellijke uitzetting naar Griekenland door de Italiaanse autoriteiten. Daarnaast haalden zij eveneens een schending aan van artikel 13 EVRM – het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel – omdat zij geen toegang hadden gekregen tot de nationale rechtbanken om hun zaak uiteen te zetten. Nog daarnaast stelden ze dat artikel 3 was geschonden omdat ze slecht behandeld waren geweest door de Italiaanse en Griekse politie en door het personeel van de schepen via welke ze terug naar Griekenland werden gestuurd. In Griekenland werden ze bovendien in administratieve detentie geplaatst in slechte omstandigheden. Ook artikel 4 van Protocol 4 EVRM – verbod van collectieve uitzetting van vreemdelingen – was volgens hen geschonden door Italië. Ten slotte beriepen ze zich op een schending van artikel 34 – het recht op individueel verzoekschrift – omdat het recht hen was ontnomen door Italië om hun zaak voor het Hof te brengen door de onmogelijkheid om een tolk of advocaat te contacteren. 
 
Griekenland: schending van artikel 13, in samenhang met artikel 3 EVRM
 
Het Hof onderzoekt eerst een mogelijke schending van artikel 13 EVRM. Aangezien de algemene situatie van onveiligheid in Afghanistan, benadrukt in de zaak M.S.S. t. België en Griekenland, niet veranderd is, stelt het Hof dat een grondige analyse van de situatie van elke verzoeker moest gebeuren in overeenstemming met artikel 13 EVRM. Deze analyse moet rekening houden met de praktische toegang tot een rechtsmiddel samengenomen met de voorziening van duidelijk juridisch advies. Het Hof merkt op dat een daadwerkelijke toegang tot de asielprocedure, inclusief uitvoerige en begrijpelijke informatie, duidelijk vereist is door de EU-asielwetgeving.
 
De Griekse asielprocedure was gekenmerkt door een gebrek aan informatie, tolken, juridische bijstand en door buitensporige vertragingen in het nemen van de belissingen. Het Hof beslist daarom dat artikel 13 EVRM, in samenhang gelezen met artikel 3 EVRM, geschonden werd door de Griekse autoriteiten. Daarentegen oordeelt het Hof dat de klacht van de verzoekers betreffende de detentieomstandigheden niet voldoende was onderbouwd en, bijgevolg, dat niet kan worden besloten tot een schending van artikel 3 EVRM in dat kader.
 
Italië: schending van artikel 13, in samenhang met artikel 3 EVRM, alsook van artikel 4 Protocol 4 EVRM
 
Vervolgens buigt het Hof zich over de vermeende schendingen begaan door Italië. Het Hof stelt dat Italië, door het terugzenden van de verzoekers naar Griekenland direct nadat zij werden onderschept door Italiaanse autoriteiten, de verzoekers de mogelijkheid ontzegde om een asielaanvraag in te dienen en zo ook hun procedurele en materiële rechten ontzegde. EU-lidstaten zijn verplicht om, bij het toepassen van de Dublinverordening, de risico’s op schending van het EVRM na te gaan. In lijn met zowel M.S.S. en Hirsi Jamaa e.a. t. Italië, stelt het Hof dat het aan de uitzettende staat is om zich er van te gewissen dat de ontvangende staat voldoende garanties biedt dat een individu niet zal worden uitgezet zonder een onderzoek van de mogelijke risico’s in het land van oorsprong. Aangezien Griekenland artikel 13 EVRM, in samenhang met artikel 3 EVRM, heeft geschonden, beging Italië eveneens een schending van artikel 3 en 13 EVRM: het terugsturen van de verzoekers naar Griekenland impliceert immers dat zij van daar uit mogelijks direct naar Afghanistan zouden worden gestuurd. Italië liep daarbij het risico op het begaan van een schending van het non-refoulementbeginsel (indirecte refoulement).
 
Tenslotte spreekt het Hof zich uit over de vermeende schending van artikel 4 van Protocol 4 EVRM. Aangezien de verzoekers niet de mogelijkheid hadden gekregen om hun overbrenging naar Griekenland te betwisten, en gezien het feit dat van sommige verzoekers geen identiteitsgegevens werden opgenomen, kunnen de Italiaanse acties worden beschouwd als een willekeurige en collectieve uitzetting naar Griekenland, in strijd met artikel 4 van Protocol 4 EVRM.     
 
Gezien de conclusies met betrekking tot artikel 13, artikel 3 en artikel 4 Protocol 4 EVRM, vond het Hof het niet noodzakelijk om de klachten van de verzoekers onder artikel 34 EVRM te onderzoeken.