Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 42011/19 - 25-11-2021

Samenvatting

In deze zaak oordeelt het EHRM dat het bevel om het Franse grondgebied te verlaten van een Algerijn die wettig in Frankrijk verbleef tussen 1977 en 2007, artikel 8 EVRM niet schendt en dat zijn verzoekschrift onontvankelijk is.
 
Feiten: Bevel om het Franse grondgebied te verlaten voor Algerijn met wettig verblijf tussen 1977 en 2007, na verkrachting van minderjarigen in 2006
 
Dhr. Melouli, Algerijn, kwam in 1977 op 9-jarige leeftijd via gezinshereniging aan in Frankrijk. In 2007 verstrijkt zijn verblijfstitel maar vraagt hij geen verlenging aan. In 2016 wordt hij onder gerechtelijke toezicht geplaatst wegens verkrachting, gepleegd in 2006 op zijn twee - toen minderjarige - nichtjes. In 2017 dient hij een verblijfsaanvraag bij de bevoegde autoriteiten, op basis van zijn verblijf in Frankrijk sinds 1977. De verzoeker beweert ook dat zijn twee zieke broers en zijn zus, die bij hun ouders van meer dan 80 jaar oud wonen, zijn ondersteuning en verzorging nodig hebben. Het verblijf wordt geweigerd en hij krijgt een bevel om het grondgebied te verlaten. Tevergeefs gaat hij in beroep bij de Franse administratieve rechtbanken.
 
Grief artikel 8 EVRM onontvankelijk : onvoldoende bewijs gewone verblijfplaats in Frankrijk sinds 2007  
 
Opmerkelijk is dat de problematiek rond de strafbare feiten en het eventueel gevaar van verzoeker voor de openbare orde, noch door de Franse rechtbanken, noch voor het EHRM besproken worden. De reden is te vinden in het bilaterale Frans-Algerijnse Verdrag van 1968 ingeroepen door Dhr. Melouli in zijn verblijfsaanvraag. Krachtens artikel 6-1 van dat Verdrag wordt een verblijfstitel van één jaar van rechtswege afgeleverd aan Algerijnse onderdanen die op enigerlei wijze aantonen meer dan tien jaar in Frankrijk te hebben verbleven.
 
Ook al verbleef verzoeker tussen 1977 en 2007 wettig in Frankrijk, toch weigert het EHRM hem als een “gevestigd immigrant” te beschouwen omdat hij intussen geen recht op verblijf meer heeft. De criteria om te beoordelen of de intrekking van een verblijfsvergunning van een gevestigde immigrant verenigbaar is met artikel 8 EVRM, kunnen niet automatisch worden toegepast op de situatie van verzoeker. De vraag is dus of de Franse autoriteiten, al dan niet de positieve verplichting hadden om een verblijfsvergunning aan verzoeker te verstrekken om hem in staat te stellen zijn privé- en gezinsleven in Frankrijk te leiden.
Het EHRM antwoordt er negatief op, bevestigend dat verzoeker niet heeft kunnen aantonen dat hij sinds 2007 zijn gewone verblijfplaats in Frankrijk heeft. Dhr. Melouli heeft ook niet uitgelegd waarom hij geen verlenging van zijn verblijfsvergunning heeft aangevraagd, die hij tien jaar vóór zijn nieuwe aanvraag in zijn bezit had gehad. Het bestaan van banden van afhankelijkheid met zijn familieleden die in Frankrijk wonen worden ook niet bewezen.
 
Ondanks de summiere belangenafweging door de Franse rechtbanken (waarschijnlijk door de summiere argumenten van verzoeker), is het EHRM van oordeel dat het bevel om het grondgebied te verlaten voor verzoeker geen onevenredige inmenging is in zijn recht op gezins- en privéleven. De grief i.v.m. artikel 8 EVRM is kennelijk ongegrond en het verzoekschrift wordt onontvankelijk verklaard.