Grondwettelijk Hof - 38/2010 - 22-04-2010

Samenvatting

De termijn waarin voorzien is om cassatieberoep in te stellen, is toereikend, des temeer daar het een beroep betreft dat alleen betrekking heeft op rechtsvragen en niet op het geschil in zijn geheel, waarbij dat beroep volgt op minstens één aanleg die de betrokkenen reeds de gelegenheid heeft geboden hun grieven voor te leggen aan een onafhankelijk en onpartijdig rechtscollege. Hieruit vloeit voort dat het verschil in behandeling geen onevenredige aantasting inhoudt van de rechten van de rechtzoekende op een daadwerkelijk jurisdictioneel beroep. Het verschil tussen de termijn om een beroep tot nietigverklaring in te stellen en die om een cassatieberoep in te stellen, berust aldus op een objectief criterium en is verantwoord ten aanzien van het doel, enerzijds, de gerechtelijke achterstand van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State weg te werken en te beheersen en, anderzijds, de procedures in vreemdelingenzaken te optimaliseren teneinde een adequate jurisdictionele procedure te regelen. Het doet evenmin op onevenredige wijze afbreuk aan het aan een rechtzoekende erkende recht op een daadwerkelijk jurisdictioneel beroep, waarbij laatstgenoemde over een voldoende lange termijn beschikt om zijn grieven te formuleren.