GwH: termijn 8 dagen voor verzet tegen vervallenverklaring Belgische nationaliteit bij verstek te kort

Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat de termijn van 8 dagen om verzet aan te tekenen tegen een vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit die bij verstek uitgesproken is door een hof van beroep, te kort is. Deze termijn uit artikel 23, §5 Wetboek van de Belgische Nationaliteit (WBN) is in strijd met artikelen 10 en 11 van de Grondwet (Gw) en met artikel 13 Gw. Deze bepalingen omvatten het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel en het recht op toegang tot de bevoegde rechter. Vervallenverklaring wil zeggen dat het hof van beroep beslist om de Belgische nationaliteit af te nemen van een persoon om de maatschappij te beschermen. Bij verstek betekent dat de betrokkene niet aanwezig en niet vertegenwoordigd was in de procedure. Het is aan de wetgever om een nieuwe termijn te bepalen. Intussen mag het hof van beroep een verzet na de huidige achtdagentermijn uit het WBN niet meer zomaar afwijzen.

Vervallenverklaring

Betrokkene werd veroordeeld voor een terrorismemisdrijf door de correctionele rechtbank. Op vordering van het openbaar ministerie heeft het hof van beroep de betrokkene daarna van zijn Belgische nationaliteit vervallen verklaard omdat hij ‘ernstig tekort is gekomen aan zijn verplichtingen als Belgisch burger’ zoals voorzien in artikel 23, §1, eerste lid, 2° Wetboek van de Belgische Nationaliteit (WBN). De vervallenverklaring is volgens het Grondwettelijk Hof een maatregel van burgerlijke aard, die los staat van een strafrechtelijke veroordeling.

Betrokkene tekende tegen beide beslissingen verzet aan. Dat verzet is aan verschillende regels en termijnen onderworpen:

  • tegen de vervallenverklaring als burgerlijke maatregel geldt een termijn van 8 dagen,
  • tegen het correctionele vonnis als strafrechtelijke veroordeling geldt een termijn van 15 dagen, die verlengbaar is.

Verschillende termijnen voor verzet op zich geen discriminatie

De verwijzende rechter stelt de prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof om die termijnen met elkaar te vergelijken, en ook met de bepalingen van gemeen recht die voorzien in een verzetstermijn van één maand vanaf de betekening van een bij verstek uitgesproken beslissing.

Het Grondwettelijk Hof stelt dat het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden op zich geen discriminatie inhoudt. Dat zou pas het geval zijn als dat verschil in behandeling een onevenredige beperking van de rechten met zich zou meebrengen.

Recht op toegang tot de bevoegde rechter

De vervallenverklaring op basis van artikel 23, §1, eerste lid, 2° WBN is volgens het Grondwettelijk Hof een maatregel van burgerlijke aard die de maatschappij moet beschermen en de verstoring van de openbare orde moet beëindigen. De verstoring is in dit geval veroorzaakt door iemand die ‘ernstig tekortkomt aan zijn verplichtingen als Belgisch burger’. De vervallenverklaring staat los van eventuele strafrechtelijke veroordelingen. Het is dus mogelijk dat de correctionele rechtbank na beroep tot een andere beslissing komt qua strafrechtelijke veroordeling en dat dat toch geen invloed heeft op de vervallenverklaring. Die vervallenverklaring kan ondertussen al definitief zijn als geen verzet werd aangetekend. Dat is volgens het Hof geen probleem, zolang de termijn voor verzet lang genoeg is om effectief te kunnen zijn.

Artikel 13 Gw waarborgt het recht op toegang tot de bevoegde rechter. Dat recht op toegang tot een rechter mag onderworpen zijn aan ontvankelijkheidsvoorwaarden, zoals een termijn, zolang die de uitoefening van dat recht niet belemmeren of de kern van het recht op toegang tot de rechter niet aantasten. De ontvankelijkheidsvoorwaarden moeten een wettig doel hebben, en er moet een redelijk verband bestaan tussen de middelen en het doel.

Het doel van de wetgever was:

  • om een snelle procedure tot vervallenverklaring in te voeren
  • om de maatschappij te beschermen en de verstoring van de openbare orde te stoppen.

De vraag is of de korte achtdagentermijn van verzet een middel is dat evenredig is met dat doel.

Schending van het gelijkheids- en niet discriminatiebeginsel

Na vervallenverklaring bij verstek heeft de betrokkene 8 dagen om verzet aan te tekenen, vanaf de bekendmaking van het arrest. Die bekendmaking gebeurt aan de persoon, of als dat niet kan, door publicatie in het Belgisch Staatsblad en in twee provinciale bladen. Volgens het Hof is die termijn van 8 dagen wanneer het arrest niet aan de persoon is betekend, te kort. De kans is immers klein dat de betrokkene in die korte termijn via provinciale bladen of het Staatsblad kennis heeft genomen van de beslissing en het verzet heeft kunnen voorbereiden. Vooral de combinatie van de korte beroepstermijn en het startpunt van die termijn, en het feit dat er geen dubbele aanleg is, stuit het Grondwettelijk Hof tegen de borst.

Het Hof stelt dan ook dat de korte termijn van 8 dagen om verzet aan te tekenen tegen een vervallenverklaring (artikel 23, §5 WBN), niet evenredig is met het doel, en strijdig is met artikel 10, 11 en 13 van de Grondwet.

Het is aan de wetgever om een nieuwe termijn te bepalen. Intussen mag het hof van beroep een verzet na de huidige achtdagentermijn uit het WBN niet meer zomaar afwijzen.

Meer info