HvJ bevestigt: Britten zijn derdelanders en kunnen zich niet langer op rechten als Unieburger beroepen, tenzij op deze uit Terugtrekkingsakkoord

In arrest nr. C-673/20 van 9 juni 2022 bevestigt het Hof van Justitie dat onderdanen van het Verenigd Koninkrijk vanaf 1 februari 2020 niet langer burgers van de Europese Unie zijn. Zij genieten bijgevolg niet meer van de rechten die voortvloeien uit het Unieburgerschap die niet beschermd worden door het Terugtrekkingsakkoord, zoals het actief en passief gemeentekiesrecht in de lidstaat waar zij verblijven. Britten die in België verblijven moeten voortaan dus, net zoals andere derdelanders, vijf jaar onafgebroken hun hoofdverblijfplaats in België hebben gehad om zich te kunnen laten registreren voor het gemeentekiesrecht.

Feiten en procedure

EP is een Brits onderdaan die sinds 1984 in Frankrijk woont. Zij werd door de Franse autoriteiten vanaf 1 februari 2020 geschrapt van de kiezerslijsten als gevolg van de inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk. Haar verzoek om te worden ingeschreven op de speciale kiezerslijst in Frankrijk voor niet-Franse onderdanen van de Unie werd afgewezen. De Franse autoriteiten betogen dat onderdanen van het Verenigd Koninkrijk het kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen hebben verloren toen deze staat zich terugtrok uit de Europese Unie. Dat kiesrecht omvat zowel het actief kiesrecht (het recht om op kandidaten te stemmen), als het passief kiesrecht (het recht om verkozen te worden).

EP vindt deze schrapping onterecht. Zij is volgens het Britse recht niet langer gerechtigd om deel te nemen aan verkiezingen in het Verenigd Koninkrijk omdat zij langer dan 15 jaar in het buitenland verblijft. Zij heeft haar stem dus niet kunnen laten gelden bij het referendum over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk. Het verlies van Unieburgerschap mag volgens EP geen automatisch gevolg zijn van deze terugtrekking. Zij beweert dat deze regeling de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid schendt, dat er sprake is van discriminatie tussen Unieburgers en dat de regeling een inbreuk is op haar recht van vrij verkeer.

De Franse rechter stelt naar aanleiding van deze zaak een aantal prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.

Analyse HvJ

Geen kiesrecht meer bij gemeenteraadsverkiezingen vanaf 1 februari 2020

Uit het Unieburgerschap vloeien bepaalde rechten voort, zoals het actief en het passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen voor Unieburgers die in andere lidstaten verblijven. Dat recht is verankerd in de artikelen 20, lid 2, b) VWEU en 22 VWEU, alsook in artikel 40 van het Handvest.

Het statuut van Unieburger is volgens de artikelen 9 en 20, lid 1 VWEU voorbehouden voor burgers die onderdaan zijn van een lidstaat.

Het Verenigd Koninkrijk heeft zich echter op basis van artikel 50, lid 1 VEU vrijwillig teruggetrokken uit de Europese Unie. De officiële datum van de terugtrekking valt samen met de inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord, dus 1 februari 2020. Dat betekent dat Britten vanaf deze datum niet langer worden beschouwd als Unieburgers, maar wel als onderdanen uit een derde land. Zij verliezen bijgevolg het actief en passief kiesrecht in de lidstaten waar zij verblijven. De lidstaten zijn niet verplicht om aan onderdanen van derde landen een kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen toe te staan. Het Hof concludeert daarom dat de artikelen 20, lid 2, b) VWEU, 22 VWEU en artikel 40 van het Handvest niet zijn geschonden.

Het Hof benadrukt wel dat bepaalde rechten behouden blijven omdat zij zijn vastgelegd in het terugtrekkingsakkoord. Zie hierover ons nieuwsbericht: “De impact van Brexit op de rechtspositie van Britten en hun familieleden”.

Geen discriminatie

Het Hof stelt ook dat er geen sprake is van discriminatie in de zin van artikel 18, eerste alinea VWEU, omdat het artikel alleen toepassing vindt bij de vergelijking tussen Unieburgers onderling. Britten worden vanaf 1 februari 2020 beschouwd als derdelanders. Zij kunnen dus ten aanzien van een lidstaat niet meer inroepen dat zij anders worden behandeld dan Unieburgers om zo hun kiesrecht toch af te dwingen.

Geen schending van het evenredigheidsbeginsel

Lidstaten zijn niet verplicht om op individuele wijze na te gaan of de rechten van de Britten op onevenredige wijze worden aangetast als gevolg van het verlies van Unieburgerschap, omdat het Verenigd Koninkrijk zelf op soevereine wijze heeft beslist de Europese Unie te verlaten.

Het Hof bepaalt tevens dat de instellingen van de Europese Unie het evenredigheidsbeginsel niet hebben geschonden omdat de Unie in haar externe betrekkingen een ruime beleidsvrijheid heeft. Zij was dus vrij om geen actief en passief kiesrecht toe te staan aan Britten bij de onderhandelingen van het terugtredingsakkoord.

Het feit dat EP op basis van het kiesrecht van het Verenigd Koninkrijk niet gerechtigd is om in het thuisland zelf te stemmen, is niet relevant. Die onmogelijkheid is immers het gevolg van een bepaling van het recht van een derde land en niet van het Unierecht.

Wat zijn de gevolgen voor Britten die in België verblijven?

De Belgische Gemeentekieswet stelt in artikel 1bis, §1 dat Unieburgers zich op aanvraag kunnen laten inschrijven op de kiezerslijsten. Omdat Britten vanaf 1 februari 2020 niet langer Unieburgers zijn, kunnen zij niet langer op basis van deze bepaling het gemeentekiesrecht bekomen.

Dat betekent niet dat zij geen enkele mogelijkheid meer hebben om deel te nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen. Lidstaten kunnen in hun nationale recht zelf bepalen of zij al dan niet het gemeentekiesrecht toestaan aan derdelanders. België heeft die mogelijkheid voorzien: artikel 1ter van de Gemeentekieswet stelt dat derdelanders die vijf jaar onafgebroken hun hoofdverblijfplaats in België hebben gehad ook een aanvraag kunnen indienen. Britten vallen dus voortaan net zoals andere derdelanders onder deze regeling.