RvV: Geen belang bij beroep tegen opheffing beschermingsstatus indien onbeperkt verblijfsrecht

In arrest nummer 261.893 van 8 oktober 2021 oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat de verzoeker geen belang heeft bij een beroep tegen de opheffing van de subsidiaire beschermingsstatus omdat bij een onbeperkt verblijfsrecht geniet in België. Aangezien de verzoeker in dat geval al blijvende bescherming tegen refoulement geniet, kan zijn vordering hem geen voordeel meer opleveren.

Feiten en voorgaanden

De verzoeker is een Irakese man afkomstig uit Bagdad, die in 2015 de subsidiaire beschermingsstatus kreeg op grond van artikel 48/4, c) Verblijfswet (Vw). In 2018 reisde hij terug naar Irak om een volmacht te regelen voor zijn broer. Naar aanleiding daarvan opende het CGVS een onderzoek naar de actualiteit van zijn beschermingsnood.

Op 1 juli 2020 ontving de verzoeker een verblijfskaart B en hij had dus een onbeperkt verblijfsrecht.

In januari 2021 werd zijn subsidiaire beschermingsstatus op basis van artikel 55/5 Vw opgeheven, omdat het CGVS van oordeel was dat de omstandigheden in zijn regio van herkomst zodanig waren gewijzigd dat hij niet langer bescherming nodig had. In de beslissing stelde het CGVS dat de verzoeker meer dan een jaar in Irak zou hebben verbleven. De verzoeker betwist dit en zegt slechts drie weken in Irak te hebben verbleven. De verzoeker tekende beroep aan tegen de beslissing van het CGVS bij de RvV.

Beoordeling door de RvV

De RvV stelt vast dat de verzoeker een onbeperkt verblijfsrecht geniet. De opheffing van de subsidiaire beschermingsstatus heeft geen invloed op dit onbeperkt verblijfsrecht, dat immers enkel kan worden beëindigd om redenen van openbare orde of nationale veiligheid of kan worden ingetrokken wegens fraude. De beslissing van het CGVS kan dus niet als gevolg hebben dat de verzoeker zou moeten terugkeren naar Irak.

De RvV vervolgt dat een beschermingsverzoek tot doel heeft bescherming tegen refoulement te krijgen. Een beroep tegen een beslissing over dit beschermingsverzoek, moet dus eveneens betrekking hebben op een nood aan bescherming. Aangezien de verzoeker al een blijvende bescherming tegen refoulement geniet, kan zijn beroep hem op dat vlak geen voordeel meer opleveren.

De RvV concludeert dat de verzoeker geen rechtstreeks belang heeft bij zijn beroep tegen de opheffingsbeslissing.

De verzoeker argumenteert dat de bewering van het CGVS dat hij een jaar in Irak zou hebben verbleven, problemen oplevert in het kader van zijn nationaliteitsprocedure, in het kader waarvan hij een ononderbroken verblijf van 5 jaar moet aantonen. Hij wenst deze bewering te betwisten. De RvV meent dat dit argument geen betrekking heeft op zijn nood aan bescherming en hem dus geen rechtstreeks belang geeft bij het beroep tegen de opheffingsbeslissing. Hij kan deze bewering van het CGVS betwisten in het kader van de nationaliteitsprocedure.

De RvV verklaart het beroep van de verzoeker onontvankelijk bij gebrek aan het vereiste rechtstreeks belang bij de procedure.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen