Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 267.928 - 7-02-2022

Samenvatting

Verzoekster, van Kosovaarse nationaliteit, diende in juli 2019 een aanvraag in van een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie, met het oog op de gezinshereniging met haar adoptievader van Belgische nationaliteit. In januari 2020 nam de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie een beslissing tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden. De RvV verwierp het beroep tegen deze beslissing in juli 2020. In februari 2021 diende verzoekster opnieuw een aanvraag in van een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie. Verzoeker heeft deze keer echter de Servische nationaliteit. In augustus 2021 nam de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie opnieuw een beslissing tot weigering van verblijf voor meer dan drie maanden zonder BVG.
De Raad benadrukt dat onder artikel 40bis, §2, eerste lid, 3° van de Vreemdelingenwet als familieleden worden beschouwd de bloedverwanten in neergaande lijn alsmede die van de echtgenoot of partner als bedoeld onder 1° of 2°, beneden de leeftijd van eenentwintig jaar of die te hunnen laste zijn, die hen begeleiden of zich bij hen voegen. De voorwaarde van het ‘ten laste zijn’ houdt in dat het om een bestaande toestand moet gaan. Hierbij moet worden geoordeeld dat het gaat om een toestand die in het land van herkomst moet bestaan. De aanvraag van verzoekster moet dus worden verworpen omdat de afhankelijkheidsrelatie vanuit het land van herkomst niet voldoende werd aangetoond.
 
Indien aan deze voorwaarde niet is voldaan, hoeven de andere voorwaarden betreffende het ten laste zijn in België niet te worden onderzocht. Het is dus niet belangrijk in het kader van de beoordeling van de aanvraag dat verzoekster op dit moment ten laste is van haar Belgische adoptievader. Verzoekster kan zich dus niet vrijstellen van de voorwaarde van het ten laste zijn geweest in het land van herkomst door een band van afstamming door adoptie te vestigen op een ogenblik dat zij reeds jaren illegaal in België verblijft. Verzoeksters standpunt dat de band tussen haar en haar adoptievader kwam vast te staan in maart 2019, op een moment dat zij in België verbleef, en dat om die reden België als land van herkomst dient te worden aanzien, kan dan ook niet worden bijgetreden.
 
De RvV verwerpt het beroep tot nietigverklaring.