Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 252.425 - 9-04-2021

Samenvatting

Verzoekers merken op dat zij tijdens hun respectievelijke gehoren telkens hebben aangegeven dat zij een kopie van het gehoorverslag wilden ontvangen. Enkel een kopie van het gehoorverslag van verzoeker werd ontvangen op 23 september 2020. Op 28 september 2020 werden de bestreden beslissingen echter reeds genomen. Verzoekers klagen aan dat de termijn van 8 werkdagen waarbinnen zij opmerkingen kunnen formuleren, niet werd gerespecteerd en dat er in hun geval evenwel geen toepassing was van de artikelen 57/6 en 57/6/7 van de Vreemdelingenwet. Verzoekers klagen ook aan dat zij geen kopie van het gehoorverslag van verzoekster hebben ontvangen. In het verzoekschrift wordt echter een gedeelte uit verzoeksters gehoorverslag geciteerd en ter terechtzitting stelt de raadsvrouw van verzoekers dat een kopie van verzoeksters gehoorverslag werd verstuurd met de bestreden beslissing.
 
Uit het administratief dossier blijkt dat de verwerende partij inderdaad is tekortgekomen aan haar verplichtingen voortvloeiend uit artikel 57/5quater van de Vreemdelingenwet. De Raad merkt op dat, hoewel deze tekortkoming te betreuren valt vanuit de optiek van behoorlijk bestuur, noch uit lezing van artikel 57/5quater van de Vreemdelingenwet, noch uit enige andere bepaling blijkt dat het niet (tijdig) betekenen van de kopie van het gehoorverslag en het niet-verlenen van een termijn van acht werkdagen om opmerkingen te formuleren, op enige wijze wordt gesanctioneerd. Het niet naleven door de verwerende partij van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 57/5quater van de Vreemdelingenwet, houdt enkel in dat het wettelijk vermoeden dat de verzoeker om internationale bescherming instemt met de inhoud van de notities van het persoonlijk onderhoud niet speelt.
 
Het staat verzoekers vrij om eventuele opmerkingen over de inhoud van deze gehoorverslagen  kenbaar te maken in het kader van onderhavig beroep in volle rechtsmacht, wat zij ook hebben gedaan.
 
Verzoekers betogen zo dat de tolk tijdens hun gehoor op het CGVS het Spaans niet als moedertaal heeft en dat zij niet altijd goed werden begrepen door de tolk. Zij menen dat het daarom van belang is om de gehoorverslagen goed na te lezen omdat het uiterst gênant is om opmerkingen te maken tijdens de vertaling. Dit betoog vormt evenwel geen valabele reden om geen opmerkingen te maken over eventuele tolkproblemen. Waar zij in hun eerste middel verder stellen dat de enige tegenstrijdigheden die aangehaald werden, zijn te wijten aan een misverstand met de tolk of aan een verkeerde transcriptie in het gehoorverslag, zullen hun concrete bemerkingen in het kader van de beoordeling in het licht van artikel 48/3 en artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet worden besproken.