Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 268.111 - 11-02-2022

Samenvatting

De verzoeker voert aan dat, hoewel de bestreden beslissing er een is die hem een visum toekent, hij wel degelijk een belang heeft bij het beroep. Hij wijst er op dat hij immers een visum om gezinshereniging aanvroeg op grond van artikel 10 van de vreemdelingenwet, daar waar de bestreden beslissing hem een verblijfsrecht toekent op grond van de artikelen 9 en 13 van de vreemdelingenwet. Dit recht op verblijf is minder ruim en aan strengere voorwaarden onderworpen dan het gevraagde visum met het oog op gezinshereniging op grond van artikel 10 van de vreemdelingenwet.
 
Uit de gegevens van het administratief dossier blijkt dat verzoeker op 8 oktober 2019 een visumaanvraag indiende met het oog op gezinshereniging met een erkend vluchteling. Op 15 oktober 2019 werd een beslissing tot weigering genomen. In het arrest nr. 238 777 van 22 juli 2020 vernietigde de Raad deze beslissing omdat bij het onderzoek naar het huwelijk geen rekening werd gehouden met alle elementen van de zaak.
 
Op 17 juni 2021 wordt de thans bestreden beslissing genomen, waarbij op grond van artikel 9 van de vreemdelingenwet een visum wordt toegekend. Daarbij worden, op grond van de discretionaire bevoegdheid van artikel 9 van de vreemdelingenwet, als voorwaarden voor verlenging opgelegd:
 
- De openbare orde of nationale veiligheid niet in gevaar brengen door zijnpersoonlijk gedrag;
- bewijs van samenwoning met de vervoegde persoon;
- Bewijs van zijn bereidheid tot integratie in de samenleving overeenkomstig artikel 1/2, § 3 van de vreemdelingenwet;
- Niet / niet meer ten laste vallen van de Belgische overheid;
- Bewijs van studie, opleiding of werk;
 
Uit de gegevens van de zaak blijkt aldus dat de bestreden beslissing in wezen twee beslissingen bevat. Enerzijds wordt beslist op grond van de discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 9 van de vreemdelingenwet een visum toe te kennen, waaraan een aantal voorwaarden gekoppeld worden. Dit impliceert anderzijds dat de aanvraag die op grond van gezinshereniging overeenkomstig artikel 10 van de vreemdelingenwet was ingediend, niet verder wordt behandeld. Aldus bevat de bestreden beslissing eveneens een weigering van het gevraagde visum met het oog op gezinshereniging met een erkend vluchteling.
 
Een individuele beslissing is in beginsel één en ondeelbaar. Dit impliceert dat wanneer de Raad heeft vastgesteld dat in een ontvankelijk annulatieberoep een gegrond middel wordt aangevoerd, hij in beginsel de bestreden beslissing in zijn geheel vernietigt. Wanneer, in afwijking van het voornoemde beginsel wordt overgegaan tot een gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing, moet aan twee voorwaarden worden voldaan. In de eerste plaats moet blijken dat de gedeeltelijke vernietiging aan verzoeker volledige genoegdoening geeft in het licht van het door hem aangevoerde belang. Vervolgens moet komen vast te staan dat het vernietigde gedeelte kan worden afgesplitst van de rest van de bestreden beslissing en dat de overheid, ook afgezien van het afgesplitste gedeelte, voor het overige dezelfde beslissing zou hebben genomen.
 
Er anders over oordelen, zou tot gevolg hebben dat de Raad zich op het domein van de beleidsuitoefening van de betrokken overheid zou begeven en zou overgaan tot hervorming van de beslissing waarvan het betreffende gedeelte een onlosmakelijk onderdeel is, vermits de bestreden beslissing voor het overige hoe dan ook zou blijven bestaan.
 
De bestreden beslissing omvat een voor verzoeker gunstig en een ongunstig deel. Het gunstig deel heeft een eigen finaliteit, brengt onderscheiden rechtsgevolgen met zich mee en is niet onlosmakelijk verbonden met het voor verzoeker ongunstig deel van de bestreden beslissing.
 
Dit onderdeel is bijgevolg afsplitsbaar van de bestreden beslissing aangezien het niet mede de inhoud bepaalt van het gedeelte van de bestreden beslissing dat, na vernietiging ervan, in het rechtsverkeer zou overblijven (RvS nr. 232.844 van 10 november 2015).
 
In de mate verzoeker de vernietiging vraagt van de beslissing waarbij hem een visum op grond van artikelen 9 en 13 van de vreemdelingenwet wordt toegekend, dient de Raad op te merken dat zulks hem geen voordeel verschaft. Verzoeker, die inmiddels in België aanwezig is, dreigt in dat geval immers terecht te komen in een situatie waarin hem geen enkel visum werd toegekend, en waardoor ook het hem hierop toegestane verblijf dreigt te vervallen. In de mate verzoeker de vernietiging vraagt van de toekenning van het visum, is het beroep niet-ontvankelijk bij gebreke aan een belang. In de mate de bestreden beslissing echter de impliciete weigering van zijn visumaanvraag overeenkomstig artikel 10 van de vreemdelingenwet aanvecht, beschikt hij wel degelijk over een belang. De toekenning van het verblijf op basis van het visum op grond van artikelen 9 en 13 van de vreemdelingenwet is immers onderworpen aan bijkomende voorwaarden, zoals onder meer het bewijs van de bereidheid tot integratie, het niet ten laste vallen van de Belgische staat, en een bewijs van studie, opleiding of werk. Het verzoek om gezinshereniging met een erkend vluchteling overeenkomstig artikel 10 van de vreemdelingenwet is niet onderworpen aan deze voorwaarden, zodat dit hem een ruimer verblijfsrecht geeft. In de mate het beroep gericht is tegen de impliciete weigering om het visum toe te kennen op grond van gezinshereniging overeenkomstig artikel 10 van de vreemdelingenwet, is het bijgevolg ontvankelijk.