Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 265.609 - 16-12-2021

Samenvatting

Tegen de bestreden beslissing, waar verzoeker het bevel om het grondgebied te verlaten gekoppeld aan een inreisverbod aanvecht, wordt er een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel aangevoerd. Het zorgvuldigheidsbeginsel legt verweerder de verplichting op zijn beslissingen op een zorgvuldige wijze voor te bereiden en te stoelen op een correcte feitenvinding. Volgens verzoeker diende verweerder een concreet en individueel onderzoek te verrichten waarbij er de focus wordt gelegd op een “geval per geval”-benadering.
 
Tevens betoogt de verzoeker dat er een schending is van de rechtspraak van de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. In een arrest van 14 januari 2021 vernietigde de Raad van State een arrest van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen omdat de Raad van State van mening was dat het beëindigen van het verblijf van personen die voor de leeftijd van 12 jaar in België zijn aangekomen enkel kan in geval van terrorisme en zeer ernstige criminaliteit. Bovendien heeft ook het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 18 juli 2019 met nummer 112/2019 artikel 22 van de Vreemdelingenwet in die zin geïnterpreteerd.
 
De kernvraag is of uit de bestreden beslissing tot beëindiging van het verblijf blijkt dat verweerder heeft onderzocht of verzoekers strafrechtelijke antecedenten vallen onder de voorziene gevallen van terrorisme of zeer zware criminaliteit. Daar waar verzoeker blijft volhouden dat hij zich slechts schuldig heeft gemaakt aan misdrijven, strafbaar met een correctionele straf, benadrukt verweerder de criminele gesteldheid van verzoeker dat blijkt uit gestelde daden en opgelopen veroordelingen.
 
Volgens de Raad omvat de beslissing tot beëindiging van het verblijf een uitgebreide motivering omtrent de door verzoeker opgelopen veroordelingen waarbij er telkens concreet wordt aangegeven waarom het gedrag een werkelijke, actuele, en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Deze afwegingen volstaan echter niet in het specifieke geval van de verzoeker, die op driejarige leeftijd het Rijk binnenkwam en alhier steeds zijn hoofdzakelijk en wettig verblijf had en waarbij er dus dient aangetoond te worden dat er sprake is van terrorisme of zeer zware criminaliteit. De Raad stelt vast dat verzoeker wel werd veroordeeld tot politiestraffen en correctionele straffen maar niet tot criminele straffen. De Raad concludeert wel dat nergens uit de motivering van de bestreden beslissing tot beëindiging van het verblijf blijkt dat voldoende werd onderzocht of verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan terrorisme dan wel aan zeer zware criminaliteit.
 
In casu heeft verzoeker succesvol aangetoond dat het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden werd. Dit leidt tot de vernietiging van de beslissing tot beëindiging van het verblijf. Als gevolg hiervan kan verzoeker opnieuw van zijn recht op wettig verblijf genieten.