Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 230.498 - 18-12-2019

Samenvatting

Verzoeker kan in casu worden gevolgd waar hij stelt dat de overwegingen in de bestreden beslissing niet getuigen van een zorgvuldige besluitvorming in het licht van artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet, dit gelet op de specifieke omstandigheden van zijn bestuurlijke aanhouding in navolging waarvan de bestreden beslissing werd getroffen. Zo stelt verzoeker terecht dat hij op het ogenblik dat hij bestuurlijk werd aangehouden, aanwezig was in het gemeentehuis van Geel om aangifte te doen van de geboorte van zijn kind op 11 juli 2019 alsook om dit kind te erkennen. Uit het administratief dossier blijkt dat verweerder hiervan op de hoogte was. Zo bevindt er zich in het administratief dossier een administratief rapport van politiebeambte D.V. van 24 juli 2019, waarin wordt gesteld, “Heden, 24 juli 2019 kregen wij om 10:24 uur telefoon van een medewerkster van de dienst Vreemdelingenzaken op het Stadhuis van Geel. Zij brengt ons ter kennis dat er een manspersoon van Ghanese origine aanwezig is in het kader van een erkenningsdossier van een kind”.
 
Gelet op dit stuk kan verweerder er zich niet toe beperken om in de bestreden beslissing, na de vaststelling dat verzoeker verklaard heeft een “onofficieel kind” te hebben, te stellen dat verzoeker geen verdere informatie heeft verstrekt “i.v.m.de naam van het kind, het geslacht, de leeftijd of de moeder van het kind”, dat verzoeker zijn beweringen niet staaft en dat verweerder hiermee rekening heeft gehouden met de bepalingen van artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet. Verweerder kende namelijk de redenen van de aanwezigheid van verzoeker in het gemeentehuis. Dat er geen verdere stappen konden worden aangetoond in het kader van de erkenning van het kind heeft te maken met het feit dat verzoeker ter plekke bestuurlijk werd aangehouden, zoals verzoeker terecht aangeeft in zijn verzoekschrift. Het gegeven dat verzoeker de naam, het geslacht, de leeftijd van het kind of de moeder van het kind niet heeft meegedeeld op het formulier van 24 juli 2019 ‘ter bevestiging van het horen van de vreemdeling’ kan geen afbreuk doen aan voornoemde vaststelling. Dit horen heeft plaatsgegrepen zonder tolk en het formulier voorziet niet dat het geslacht, de leeftijd van het kind of de moeder van het kind moet meegedeeld worden. De verwerende partij wist ook dat verzoeker opgepakt werd toen hij aanwezig was in het gemeentehuis van Geel om aangifte te doen van de geboorte van zijn kind op 11 juli 2019 alsook om dit kind te erkennen en ze kon als ze die gegevens noodzakelijk achtte in het licht van een afweging op grond van artikel 8 EVRM, contact kon opnemen met de stad Geel.
 
Dat er stappen ondernomen werden om het kind te erkennen en dat een gezinsleven met dit kind niet uitgesloten is, wordt bevestigd door andere stukken die zich eveneens bevinden in het administratief dossier. Hierin bevindt zich namelijk een e-mailbericht van een attaché van de Dienst Vreemdelingenzaken, waarin wordt gesteld, “dhr. T. maakte bij de erkenning van zijn kind gebruik van (...)”. Ook bevindt zich hierin een faxbericht van een sociaal assistent, verbonden aan het gesloten centrum in Merksplas, waarbij wordt aangegeven “gelieve in bijlage het formulier ‘opvolging ouder met een kind in België’ terug te vinden”. In deze bijlage wordt gesteld dat verzoeker op 25 juni 2019 “bezoek [heeft] gehad van zijn (vermoedelijke) kind(eren)”, V.D.S. N., die begeleid werd door V.D.S, S. en V.D.V.B. De twee laatstgenoemde documenten dateren weliswaar van 25 juli 2019 – aldus van daags na de totstandkoming van de bestreden beslissing – doch tonen aan dat het aanvatten van de erkenning van een kind en een gezinsleven met dit kind niet uit de lucht gegrepen zijn. Op 25 juli 2019 laat de raadsman van verzoeker in een mailbericht aan de verwerende partij ook weten dat verzoeker deel uitmaakt van een gezin, met name zijn Belgische partner, mevrouw V.D.S., S., -waarvan het Rijksregisternummer wordt gegeven- en zijn Belgische dochter V.D.S., N. geboren op 11 juli 2019 te Geel. De stap die verzoeker gezet heeft tot erkenning van zijn kind kan als een begin van bewijs van een beschermenswaardig gezinsleven worden beschouwd, zodat hiermee moest rekening worden gehouden in het licht van artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet, quod non.