Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 274.900 - 30-06-2022

Samenvatting


Uit de (zeer summiere) bewoordingen van de bestreden beslissing blijkt dat verweerder deze beslissing steunt op twee van de vijf genoemde activiteiten die verzoeker zou uitoefenen in België, namelijk het gegeven dat hij zal helpen bij het organiseren van de liturgie en de catechese in een parochie, alsook dat hij zal helpen bij het ontwikkelen van de internationale gemeenschappen binnen de religieuze orde. Verweerder stelt dat verzoeker de procedure van de gecombineerde vergunning dient te volgen, maar zet niet verder uiteen waarom deze procedure in casu van toepassing is.
 
In zijn nota met opmerkingen stelt verweerder: “als bedienaar van een erkende eredienst moet de verzoekende partij een gecombineerde vergunning of arbeidskaart aanvragen”. Aldus blijkt dat verweer- der van mening is dat verzoeker, op grond van de genoemde twee activiteiten, dient te worden be- schouwd als een “bedienaar van een erkende eredienst”. Hierbij dient de Raad evenwel vast te stellen dat dit niet als dusdanig wordt gemotiveerd in de bestreden beslissing.
 
Op geen enkele wijze onderbouwt verweerder in de bestreden beslissing concreet waarom er volgens hem sprake is van arbeidsprestaties, te meer gelet op het ontbreken van een arbeidsovereenkomst of enig begin van bewijs van een loon.
 
De Raad stelt verder vast dat uit de bestreden beslissing of uit het administratief dossier geenszins blijkt dat verweerder op zorgvuldige wijze rekening heeft gehouden met alle informatie die verzoeker bij zijn aanvraag heeft verschaft. Zo werd er meermaals op gewezen dat verzoeker naar België wenst te komen voor een periode van zes jaar om zijn vorming als missionaris en geestelijke in de Orde van Sint- Augustinus en als priester in de Rooms-Katholieke Kerk voort te zetten. Verzoeker legde hiervoor een document neer waarin uitdrukkelijk wordt uitgelegd hoe deze vorming er jaar per jaar uitziet. In één van de voorgelegde stukken wordt uitdrukkelijk gesteld dat verzoeker is vrijgesteld van een werkvergunning. Gelet op het geheel van de voorgelegde stukken, acht de Raad het niet zorgvuldig om de aanvraag van een visum lang verblijf te weigeren door op zeer summiere wijze te verwijzen naar twee genoemde activiteiten die verzoeker in België zou uitoefenen, zonder te concretiseren waarom deze activiteiten ertoe leiden dat een andere procedure dient te worden gevolgd en zonder de overige elementen en activiteiten te betrekken in de beoordeling.
 
Hierbij dient er verder ook op te worden gewezen dat in de opgenoemde activiteiten wordt gesteld dat verzoeker slechts zal “helpen” bij het organiseren van de liturgie en de catechese, alsook bij het ontwikkelen van internationale gemeenschappen binnen de Belgische Orde van Sint-Augustinus. Bovendien wordt er in hetzelfde stuk op gewezen dat verzoeker tevens zal instaan voor de volgende activiteiten:
-       het voortzetten van zijn vorming als missionaris en geestelijke in de Orde van Sint-Augustinus en als priester in de Rooms-Katholieke Kerk;
-       deelnemen in de kloosterorde aan de dagelijkse gebedsorde en de geestelijke activiteiten; hij zal met de broeders meewerken aan het algemeen onderhoud van de kamers en het gebouw;
-       het volgen van een sociale en culturele opleiding om te integreren in de Belgische maatschappij.
 
Al deze vaststellingen wringen des te meer nu verzoeker aanvoert – en met bijgevoegde stukken staaft – dat andere vreemdelingen wel een visum lang verblijf hebben gekregen in functie van dezelfde voorgenomen activiteiten bij de Paters Augustijnen. Verzoeker brengt stukken voor waaruit blijkt dat vier vreemdelingen wel degelijk een visum lang verblijf hebben verkregen, terwijl zij exact dezelfde stavings- stukken aangaande hun activiteiten bij de Paters Augustijnen hebben voorgelegd. Voor elk van deze vreemdelingen die wel een visum hebben gekregen, ligt er immers een stuk voor waarin het volgende
wordt opgenomen:

 
 
“1. Aider dans la liturgie et le catéchisme de la paroisse de St. Etienne dans la diocès de Gand.

2.   Aider à développer la communauté internationale dans la province Belge de l'Ordre de Saint Augustin
3.   Continuer à se former comme missionnaire et religieux dans l'Ordre de Saint Augustin
4.   Suivre une formation sociale et culturelle pour l'intégration dans la société Belge
5.   Travailler ensemble avec les confrères à entretenir les biens et les bâtiments de l'Ordre en Belgique.”

 
(eigen vertaling:
“1. Hij zal de liturgie en de catechese helpen organiseren in de parochie van Sint-Stefanus in het bisdom Gent.

2.    Hij zal de internationale gemeenschappen binnen de Belgische Orde van Sint-Augustinus helpen ontwikkelen.
3.   Hij zet zijn vorming voort als missionaris en geestelijke in de Orde van Sint-Augustinus en als priester in de Rooms-Katholieke Kerk.
4.   Hij zal een sociale en culturele opleiding volgen om te integreren in de Belgische maatschappij.
5.   In de kloostergemeenschap neemt hij deel aan de dagelijkse gebedsorde en de geestelijke activiteiten. Hij zal met de broeders meewerken aan het algemeen onderhoud van de kamers en het gebouw.”)


 
Deze inhoud komt volledig overeen met de activiteiten die in het kader van verzoekers aanvraag aan verweerder ter kennis werden gebracht. Het enige verschil met huidige zaak kan worden gevonden in de opsteller van de documenten en de taal van de behandeling van het visum. In de vier genoemde zaken werden de neergelegde stukken, die qua inhoud volledig gelijk zijn aan de in casu neergelegde stukken, opgemaakt door pater P.B. De Raad ziet niet in op welke wijze deze vaststelling tot een andere uitkomst kan leiden. Bovendien wordt in de bestreden beslissing nergens gewezen op enig probleem aangaande de opsteller van de stukken. De tweede vaststelling is dat de huidige zaak in het Nederlands is behandeld, terwijl de zaken van de andere vreemdelingen, die dus wel een visum hebben ontvangen, in het Frans werden behandeld. Hierbij dient erop te worden gewezen dat de afgifte van een visum een federale aangelegenheid is en dat een verschil in taal geen gevolg zou mogen hebben op de behandeling of uitkomst van de aanvraag om een visum te verkrijgen.
 
Nog wijst de Raad erop dat verzoeker aantoont dat aan de Dienst Vreemdelingenzaken uitdrukkelijk werd gevraagd of missionarissen in het kader van hun vorming naar België kunnen komen en of zij vrijgesteld zijn van een werkvergunning. Verzoeker heeft bij zijn verzoekschrift het antwoord van de Dienst Vreemdelingenzaken van 23 september 2021 gevoegd:
 
“Geachte,
 
De visumaanvragen in het kader van een religieuze activiteit:
Indien het effectief een bedienaar betreft van een erkende eredienst, dan moet dit via de 'gecombineer- de vergunning' gaan. Hieronder wordt verstaan priesters, imams,..
Voor een personen die naar een klooster komt, waarbij zijn dagelijkse taken veelal een kloosteractiviteit is (bidden, klooster onderhouden?... ) dan moet de 'gecombineerde vergunning' niet gevolgd worden en zijn deze dossiers voor DVZ.
Deze worden behandeld als 'missionaris'. Zij vallen niet onder de 'gecombineerde vergunning’ omdat er geen effectieve tewerkstelling is in België. Om duidelijkheid te scheppen moeten we wel de dagtaken weten van deze personen zodat we ons een goed beeld kunnen vormen van de reële activiteit van de aanvrager.
Voor toekomstige aanvragen moet er een bewijs inzitten dat het om een erkende geloofsgemeenschap gaat en de aanvraag moet ook duidelijke dagtaken bevatten van wat de aanvrager in België zal doen. Zo kunnen we uitmaken of de aanvrager al dan niet onder de 'gecombineerde vergunning’ valt of niet.”
 
Uit het administratief dossier blijkt duidelijk dat verzoeker dit antwoord van de Dienst Vreemdelingen- zaken ter harte heeft genomen en uitgebreid heeft geduid wat zijn dagtaken in België zullen zijn. Noch uit de bestreden beslissing noch uit het administratief dossier blijkt een zorgvuldig onderzoek naar de vraag of de dagdagelijkse taken niet hoofdzakelijk bestaan in een kloosteractiviteit, rekening houdend met het geheel van de voorgenomen religieuze activiteiten in België.
 
Verweerders ruime bevoegdheid bij het beoordelen van aanvragen om een visum te verkrijgen wordt geenszins in vraag gesteld. Verweerder kan wel degelijk nagaan of de correcte procedure wordt gevolgd bij het aanvragen van een visum en kan besluiten dat dit niet het geval is. Hij dient hierbij wel zorgvuldig te werk gaan, quod non in casu.
 
Uit voorgaande vaststellingen blijkt niet dat verweerder op zorgvuldige wijze heeft besloten tot de weigering van verzoekers aanvraag om een visum lang verblijf te verkrijgen. Hij heeft zich beperkt tot een zeer summiere motivering, waaruit geenszins blijkt dat met alle door verzoeker gevoegde informatie rekening is gehouden. Een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel wordt aangetoond.