Nationaliteitsverklaring: valse identiteit als gewichtig feit eigen aan de persoon?

Een nationaliteitsverklaring kan geweigerd worden vanwege een gewichtig feit eigen aan de persoon. Een arrest van 3 december van 2018 van het Hof van Beroep van Gent oordeelt dat het eerder gebruik van een valse identiteit ook een dergelijk gewichtig feit kan zijn. Een arrest van het Hof van Cassatie heeft dit op 24 oktober 2019 bevestigd. Dat is echter geen algemene rechtspraak: elk geval moet individueel beoordeeld worden.

Feiten

Verzoeker is afkomstig uit Somalië. Hij is met tussenkomst van mensensmokkelaars naar België gekomen en wou initieel naar het Verenigd Koninkrijk om in Schotland te gaan studeren. In dat kader heeft hij valse verklaringen afgelegd omtrent zijn identiteit en een vals Brits paspoort gebruikt om naar Schotland te gaan. De luchtvaartpolitie heeft hem echter onderschept in het bezit van dat vervalst paspoort. Later deed hij in België een asielaanvraag en is hij erkend als vluchteling.

Op het moment dat hij voldoet aan de grondvoorwaarden van artikel 12bis, §1, sub 2° WBN om de Belgische nationaliteit aan te vragen, legt hij een nationaliteitsverklaring af. Het parket adviseert echter negatief. Het oordeelt dat het gebruik van een valse identiteit een gewichtig feit is eigen aan de persoon dat belet dat de betrokkene een nationaliteitsverklaring kan doen overeenkomstig artikel 12bis, §1, sub 2° WBN.

Hof van Beroep Gent 3 december 2018

De rechtbank van eerste aanleg oordeelt daar in eerste instantie anders over en legt het advies van het parket naast zich neer, maar het Hof van Beroep neemt de redenering van het parket over.

Volgens het Hof getuigt de identiteitsfraude van een gebrek aan respect voor de Belgische wetten en regelgeving en voor de Belgische samenleving en van een foutieve ingesteldheid. Gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak is er dan ook sprake van gewichtige feiten eigen aan de persoon.

Hof van Cassatie 24 oktober 2019

Het Hof van Cassatie bevestigt in haar arrest van 24 oktober 2019 dat de appelrechter zijn beslissing op basis van deze motivatie naar recht heeft verantwoord.

Identiteitsfraude als gewichtig feit eigen aan de persoon?

Het Wetboek van de Belgische nationaliteit (WBN) kwalificeert in het artikel 1, §2, eerste lid, 4° een aantal feiten die een gewichtig feit eigen aan de persoon kunnen uitmaken. Daarnaast somt ook het KB van 14 januari 2013 een aantal gewichtige feiten op. Het gaat daarbij om lidmaatschap van een terreurorganisatie of om strafbare feiten waarvoor betrokkene veroordeeld is of waarvoor een onderzoek loopt. Geen van beide rechtsbronnen geeft op limitatieve wijze aan wat als gewichtig feit beschouwd dient te worden, dus de beoordeling dient telkens in concreto te gebeuren.

In vergelijking met de gekende praktijk, is de afweging die in bovenstaand arrest gemaakt wordt, eerder streng te noemen. In dit geval ging het namelijk niet om een feit waarvoor betrokkene vervolgd is geweest. Onwettige binnenkomst of verblijf is voor een vluchteling bovendien niet strafbaar, en zou in dit geval dus ook niet vervolgd kunnen worden. (Artikel 53 Verblijfswet en artikel 31.1 van het Verdrag van Genève betreffende het statuut van vluchteling).

Het feit dat betrokkene door ons land erkend is als vluchteling is ook in andere opzichten relevant. De bijzondere situatie van vluchtelingen moet in overweging genomen worden bij de beoordeling van de concrete omstandigheden. Het feit dat een vluchteling valse documenten gebruikt om te reizen wordt internationaal erkend, omdat legaal reizen voor vele vluchtelingen onmogelijk is. Het is precies de nood om te vluchten die het aannemelijk maakt dat ze hun toevlucht moeten nemen tot valse documenten. Uit het voorleggen van vervalste documenten, wat voor velen de enige uitweg biedt om te vluchten, kan men dan ook niet afleiden dat de betrokkene in het algemeen frauduleuze intenties heeft.

Nu er van een vervolging of veroordeling geen sprake is, rijst de vraag waar het gewichtig karakter van de feiten zich dan situeert. In dit geval werd een vals identiteitsbewijs ook enkel gebruikt in een poging om België te verlaten, en werd het niet voorgelegd ten aanzien van de Belgische overheid, zodat er amper doorwerking in de Belgische rechtsorde is.

Vergelijkbare rechtspraak en praktijk van parketten toont alvast aan dat het gebruik van een alias niet steevast als gewichtig feit aanschouwd wordt, en dat andere elementen vaak meer doorwegen, zoals:

  • De betrokkene is nooit vervolgd of veroordeeld geweest voor de fraude
  • De betrokkene was minderjarig op het moment van de feiten (Rb Brugge 19/1454/B)
  • De identiteit kan ondertussen wel behoorlijk worden vastgesteld (Rb Brugge 19/1220/B)
  • De valse stukken werden in beperkte mate gebruikt om de Belgische staat te misleiden

Indien de betrokkene het statuut van erkend vluchteling heeft, zijn er bovendien verschillende bepalingen van de Conventie van Geneve die ter bescherming kunnen worden ingeroepen:

  • Artikel 34 van de Conventie van Geneve bepaalt dat de verdragsstaten de naturalisatie van vluchtelingen zullen vergemákkelijken.
  • Artikel 27 en 28 van de Conventie van Geneve voorzien dat de Staten identiteitspapieren en reisdocumenten zullen verstrekken aan elke vluchteling op hun grondgebied. De onderliggende veronderstelling daarvan is dus dat ze niet zelf over geldige identiteitsdocumenten (moeten) beschikken.
  • Artikel 31.1 van de Conventie van Geneve bepaalt dat de verdragsluitende staten geen strafsancties op grond van onregelmatige binnenkomst of onregelmatig verblijf mogen toepassen op vluchtelingen, identiteitsfraude zijnde een dergelijke vorm van onregelmatige binnenkomst en verblijf.

Conclusie

Hoewel de hier besproken cassatierechtspraak zich niet ten gronde uitspreekt, werd ze blijkbaar al ingeroepen om identiteitsfraude systematisch als gewichtig feit te kwalificeren in het kader van een nationaliteitsverklaring.

Nochtans is het belangrijk om elk geval individueel te beoordelen en er niet zomaar van uit te gaan dat er sprake is van een gewichtig feit van zodra er identiteitsfraude is.

Zeker indien de betrokkene het statuut van erkend vluchteling heeft, kunnen er plausibele redenen zijn om er niet automatisch uit af te leiden dat de betrokkene frauduleuze intenties heeft ten opzichte van de Belgische rechtsorde.

Bovendien oordelen verschillende parketten dat een eerder gebruik van een alias een nationaliteitsverklaring niet in de weg moet staan indien er bijvoorbeeld geen veroordeling is en de identiteit ondertussen wél behoorlijk kan worden vastgesteld.