RvV: loutere twijfel DVZ over beroepskwalificaties onvoldoende voor weigering gecombineerde vergunning op basis van fraude

In een arrest van 29 november 2023 oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) een gecombineerde vergunning niet kan weigeren op basis van fraude louter omdat hij niet overtuigd is van de beroepskwalificaties van de betrokkene. De beoordeling van de economische bewijsstukken valt onder de bevoegdheid van het gewest. Er kan slechts sprake van fraude zijn als er een duidelijk intentioneel element is of uitdrukkelijke objectieve vaststellingen zijn van valse of leugenachtige verklaringen om de Belgische staat te misleiden.

Goedkeuring als knelpuntberoep door gewest, weigering DVZ wegens fraude

De verzoeker dient op 27 oktober 2022 een aanvraag in voor een gecombineerde vergunning als residentieel elektrotechnisch installateur, een van de beroepen op de Vlaamse knelpuntberoepenlijst voor middengeschoolden. Op 2 februari 2023 keurt het Vlaams gewest de toelating tot arbeid goed.

Op 8 mei 2023 weigert DVZ de aanvraag en hij steunt hierbij op de fraudebepaling van artikel 74/20 Verblijfswet (Vw):

  • DVZ trekt in zijn beslissing het curriculum vitae van de betrokkene in twijfel omdat de professionele ervaring summier en algemeen verwoord is, zonder referenties naar specifieke werkgevers of uitgevoerde werven, en omdat de beroepskwalificatie niet voorzien is van een apostille.
  • Daarnaast blijkt uit een raadpleging van de Visa Information System-databank dat de betrokkene in het verleden tweemaal een Schengenvisum voor Nederland aanvroeg waarbij hij “handelaar” en “commerce import/export” als beroep opgaf en dat toen wel met de verschillende bewijsstukken heeft gestaafd.

Volgens DVZ vormt dit een “onverzoenbare incongruentie” die wijst op het doelbewust misleiden van de Belgische staat door het gebruik van valse of misleidende informatie.

Verzoeker betwist dat er een intentioneel element is om te frauderen:

  • Hij stelt zowel handelaar als elektrotechnisch installateur te zijn (en bovendien een kapsalon te bezitten) en wijst erop dat nergens uit blijkt dat hij verschillende professionele activiteiten niet heeft gecombineerd, hetgeen in Marokko niet uitzonderlijk is.
  • Bij de aanvraag voor de gecombineerde vergunning heeft verzoeker enkel de relevante documenten toegevoegd. Er bestaat geen wettelijke verplichting om een volledig overzicht van al zijn professionele activiteiten voor te leggen.

Beoordeling economische stukken komt toe aan gewest en fraude vereist intentioneel element

De RvV wijst erop dat de bevoegde dienst, zijnde de Dienst Economische Migratie van het Vlaams gewest, op basis van de door verzoeker overgemaakte documentatie oordeelde dat hij aan de toelatingsvoorwaarden voldoet om te werken in het knelpuntberoep van residentieel elektrotechnisch installateur.

Verder wordt niet betwist dat verzoeker de voor DVZ bedoelde documenten en inlichtingen vermeld in artikel 61/25-2, § 1, tweede lid Vw heeft voorgelegd. De DVZ trok deze documenten en inlichtingen ook niet in twijfel.

Daarnaast stelt de RvV het volgende vast:

  • Uit e-mailverkeer blijkt dat DVZ het Vlaams Gewest contacteerde omdat er sprake zou zijn van meerdere “economische knipperlichten”. Het Vlaams Gewest antwoordde hierop dat er voor hen geen sprake is van “knipperlichten” en dat de werkgever van verzoeker onderzocht werd. De bevoegde Dienst Economische Migratie van het Vlaams Gewest oordeelt dus dat er op economisch vlak geen redenen zijn om de aanvraag te weigeren, ook niet na een bijkomende controle.
  • Uit de zaak blijkt dat DVZ niet overtuigd is van verzoekers kwalificatie en beroepservaring als residentieel elektrotechnisch installateur, zonder dat dit steunt op een vastgestelde valsheid met betrekking tot de voorgelegde stukken.

Dat de DVZ niet overtuigd is van de bewijskracht van de economische bewijsstukken en het dossier daardoor op een andere manier beoordeelt dan de Dienst Economische Migratie van het Vlaams Gewest, die hiervoor bevoegd is, is niet voldoende om fraude in hoofde van verzoeker vast te stellen. De RvV besluit dat er geen duidelijk intentioneel element is en geen uitdrukkelijke vaststellingen van valse of leugenachtige verklaringen zijn die de toepassing van artikel 74/20 Vw kunnen onderbouwen.

Kritische bemerking over de beslissingstermijn

Naast de bovenstaande inhoudelijke discussie, valt de beslissingstermijn in deze zaak op. Tussen de aanvraag op 27 oktober 2022 en de uiteindelijke beslissing van DVZ op 8 mei 2023 zit immers meer dan 6 maanden. Nochtans bedraagt de behandelingstermijn voor een gecombineerde vergunning volgens artikel 5.2 van de Single Permit-richtlijn maximaal 4 maanden na de datum van indiening. Deze bepaling werd echter verkeerd omgezet in de Belgische wetgeving en wordt in de praktijk ook foutief toegepast:

  • Artikel 61/25-5, § 2 Vw stelt dat de behandelingstermijn maximaal “vier maanden na de kennisgeving van het volledig karakter van de aanvraag” bedraagt, zijnde de datum waarop het gewest de aanvraag ontvankelijk verklaart, en dus niet de indieningsdatum zoals voorgeschreven in de richtlijn.
  • In de praktijk neemt het Vlaams Gewest bovendien al gedurende geruime tijd geen aparte ontvankelijkheidsbeslissing meer, waardoor de termijn ook niet begint te lopen. Hierdoor had DVZ op basis van de Verblijfswet nog 4 maanden tijd om te beslissen vanaf 2 februari 2023, zijnde de datum van goedkeuring van de toelating tot arbeid door het Vlaams gewest.

De vraag rijst of artikel 5.2 van de Single Permit-richtlijn, dat duidelijk de indieningsdatum van de aanvraag vermeldt als startpunt van de termijn, rechtstreekse werking heeft. Bij het overschrijden van de behandelingstermijn moet op basis van artikel 61/25-5, § 2, derde lid Vw immers een positieve beslissing (bijlage 47) worden afgeleverd. Indien de richtlijn correct zou zijn omgezet in de Verblijfswet of rechtstreekse werking wordt toegekend aan artikel 5.2 van de Richtlijn, zou dat in dit geval op 27 februari 2023 moeten gebeurd zijn.

Deze discussie werd in deze zaak echter niet opgeworpen, waardoor de RvV als annulatierechter zich hierover ook niet uitspreekt.