RvV: intrekking F kaart bij laattijdige kennisgeving van tijdig genomen weigeringsbeslissing schendt vertrouwensbeginsel

In arrest nr. 256.555 van 16 juni 2021 oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat het vertrouwensbeginsel is geschonden wanneer het stadsbestuur eerst een F kaart aflevert aan het familielid van een Belg na de wettelijk voorziene termijn van zes maanden, en vervolgens deze kaart een half jaar later weer intrekt en een beslissing tot weigering van de aanvraag ter kennis geeft, ook al was deze beslissing tijdig genomen door Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ).

Feiten

Een meerderjarige Nigeriaan vraagt gezinshereniging met zijn Belgische moeder aan. Na verloop van de wettelijke termijn van zes maanden van artikel 42, §1 Verblijfswet (Vw) wordt hem door het stadsbestuur een verblijfskaart F afgeleverd. Meer dan een half jaar later wordt deze kaart ingetrokken en wordt hem een weigeringsbeslissing ter kennis gegeven. Deze beslissing werd door DVZ wel binnen de wettelijke termijn van zes maanden genomen, maar werd hem om onduidelijke redenen niet eerder ter kennis gegeven.

Verzoeker, erop vertrouwend dat hij over een verblijfsrecht beschikte, vatte in de tussentijd studies aan, schreef zich in bij een ziekenfonds, wilt een opleiding volgen voor een knelpuntberoep, en leeft samen met zijn moeder, vader, broer en zus, die allen verblijfsrecht hebben of Belg zijn. Hij kan zich bijgevolg onmogelijk vinden in deze manier van handelen van het bestuur en dient een beroep in bij de RvV tegen de weigeringsbeslissing.

Analyse RvV

De Raad stelt op de eerste plaats vast dat uit het administratief dossier blijkt dat de beslissing wel degelijk genomen werd binnen de wettelijk voorziene termijn van zes maanden. De vraag stelt zich dus of de kennisgeving van de beslissing ook binnen deze termijn moest plaatsvinden. De Raad oordeelt dat dit niet het geval is:

  • In de Verblijfswet, de voorbereidende werken en de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof (GwH) komt de termijn van de kennisgeving niet aan bod. Artikel 42, §1 Vw en artikel 52, §4 Verblijfsbesluit (Vb) stellen immers enkel een termijn vast waarbinnen een beslissing moet worden genomen, maar zeggen niets over een termijn voor kennisgeving van de beslissing. De laattijdige betekening van een tijdig genomen beslissing wordt dus niet gesanctioneerd door deze bepalingen.
  • Verder stelt de Raad dat de beginselen uiteengezet in het arrest Diallo van het Hof van Justitie (HvJ) van 27 juni 2018 (C-246/17) niet relevant zijn voor deze zaak aangezien er in casu geen aanknoping is met het Unierecht.Ter herinnering: in het arrest Diallo bepaalt het HvJ dat DVZ binnen een termijn van zes maanden een beslissing moet nemen over een aanvraag gezinshereniging ingediend door een derdelands familielid van een Unieburger en dat de kennisgeving hiervan ook binnen deze termijn moet gebeuren. Bij het overschrijden van deze termijn mag dit niet automatisch leiden tot de ambtshalve afgifte van een F kaart (onder ‘meer info’ vind je onze nieuwsberichten over het arrest Diallo en de Belgische rechtspraak in navolging van dit arrest).

Anderzijds beslist de Raad dat het vertrouwensbeginsel is geschonden door de intrekking van de F kaart en de kennisgeving van de weigeringsbeslissing meer dan een half jaar nadat de kaart hem werd afgeleverd.

Verwijzend naar een arrest van de Raad van State van 3 juni 2010 (nr. 204.655), herinnert de RvV er aan dat er sprake is van een schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel indien:

  1. het bestuur een vergissing beging,
  2. ten gevolge van die vergissing een voordeel heeft verleend aan de betrokkene, en
  3. er geen gewichtige redenen zijn om het voordeel te mogen terugvorderen.

Ook moet de betrokkene aantonen dat het gedrag van het bestuur rechtmatige verwachtingen heeft gewekt bij de betrokkene.

Toegepast op deze zaak oordeelt de Raad dat de eerste twee voorwaarden voldaan zijn: door de F kaart af te leveren, heeft het bestuur een vergissing begaan die aan de verzoeker een voordeel heeft verleend. Hij had bovendien een gerechtvaardigde verwachting dat met de afgifte van de F kaart zijn verblijfsrecht werd erkend, aangezien de reglementering niet voorziet in de afgifte van enig ander document wanneer het verblijfsrecht wordt erkend.

De Raad bepaalt vervolgens dat er geen gewichtige redenen zijn om dit (verblijfs-)voordeel terug te vorderen:

  • Het gegeven dat er geen onderliggend recht op verblijf werd toegekend en de F kaart dus per vergissing werd afgegeven, verwijst in eerste instantie naar de eigen vergissing als overheid. Dit weegt niet op tegen de legitieme verwachting van verzoeker dat hij een recht op verblijf in België had. Ten gevolge van deze verwachting heeft hij immers zijn gezins- en privéleven gedurende ruim zes maanden uitgebouwd in België. DVZ houdt hier onterecht geen rekening mee.
  • Voorts gebeurde de intrekking van de administratieve rechtshandeling niet rechtmatig. De F kaart werd immers pas ingetrokken nadat de termijn voor het instellen van een annulatieberoep reeds ruim was verstreken. Ook blijkt niet dat de afgifte van de verblijfskaart door bedrog zou zijn uitgelokt of door een zodanige [on]regelmatigheid is aangetast dat zij als onbestaande moet worden beschouwd.
  • Verder merkt de Raad op dat de wetgever met het invoeren van de termijn van zes maanden in artikel 42, §1, lid 1 Vw de bedoeling had om ervoor te zorgen dat de betrokkene niet te lang in het ongewisse zou blijven over het antwoord op zijn aanvraag (GwH 128/2010 van 4 november 2010, B7.1. en tot B.8.3.) en hierover rechtszekerheid te bieden. Indien een F kaart die werd verkregen omwille van het verstrijken van de termijn, onbeperkt zou mogen ingetrokken worden, zou dat de rechtsonzekerheid veel groter maken.
  • Ten slotte beroept de RvV zich op een arrest nr. 245.829 van de Raad van State van 21 oktober 2019, dat stelt dat de declaratoire werking van een verblijfstitel niet betekent dat, wanneer het verblijfsrecht wordt geacht nooit te hebben bestaan, ook de erkenning of de vaststelling van dat verblijfsrecht zou moeten worden geacht nooit te hebben bestaan, zonder te zijn ingetrokken.

De Raad besluit dat het vertrouwensbeginsel is geschonden en vernietigt de weigeringsbeslissing van DVZ.

Meer info